ECLI:NL:TADRAMS:2015:176 Raad van Discipline Amsterdam 15-141NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:176
Datum uitspraak: 09-07-2015
Datum publicatie: 10-07-2015
Zaaknummer(s): 15-141NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening. Klacht kennelijk ongegrond.

 Beslissing van 9 juli 2015

in de zaak 15-141NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 8 juni 2015 met kenmerk mb/md/14-232, door de raad ontvangen op 9 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1        FEITEN

1.1        Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2        In 1995 is klager geopereerd aan zijn knie, waarna complicaties zijn ontstaan. In 2011 is hij geopereerd aan een fistel en zijn de klachten verergerd, waarna hij opnieuw is geopereerd.

1.3        Op 12 juni 2013 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerster met het verzoek hem bij te staan in (in ieder geval) de afwikkeling van de problematiek aangaande de fistel. Op 25 juni 2013 heeft een intakegesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerster.

1.4        Bij brief van 9 juli 2013 heeft verweerster klager medegedeeld dat zij heeft besloten zijn zaak niet verder te behandelen, omdat zij daartoe inhoudelijk geen enkel aanknopingspunt vindt in het dossier. Tevens heeft zij klager medegedeeld dat zij de inmiddels vijf uur die zij aan de zaak heeft besteed zal declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand en dat zij uit serviceoverwegingen geen eigen bijdragen aan klager in rekening zal brengen.

1.5        Op 9 juli 2013 heeft verweerster namens klager een toevoeging aangevraagd.

1.6        Bij brief van 9 augustus 2013 heeft klager een aantal onjuistheden in de onder 1.4 bedoelde brief van 9 juli 2013 gecorrigeerd en verweerster erop attent gemaakt dat zij zijn dossier zou laten bestuderen door een medisch adviseur. Tevens heeft hij verweerster medegedeeld haar keuze om hem niet bij te staan volledig te respecteren.

1.7        Op 15 augustus 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag om een  toevoeging afgewezen. Verweerster heeft vervolgens op 16 september 2013 een verzoek om peiljaarverlegging ingediend. Dit verzoek is op 17 september 2013 door de Raad voor Rechtsbijstand gehonoreerd, waarna alsnog een toevoeging is verleend. 

1.8        Naar aanleiding van de brief van klager van 9 augustus 2013 heeft verweerster klager bij brief van 29 augustus 2013 bevestigd dat zij inderdaad had toegezegd dat zij zijn zaak door haar medisch adviseur zou laten beoordelen en dat zij dit alsnog zal doen. Op 23 september 2013 heeft verweerster een aanvraag om subsidie voor een medisch haalbaarheidsonderzoek (hierna: “MHO”) ingediend. Klager heeft het aanvraagformulier ondertekend. Op 6 november 2013 is door de Raad voor Rechtsbijstand een voorschot subsidie MHO toegekend.

1.9        De medisch adviseur van verweerster, mr. J.I. Noordsij, heeft op 12 april 2014 een advies uitgebracht. Dit advies is op 17 april 2014 door verweerster aan klager gestuurd.

1.10        Bij brief van 8 mei 2014 heeft klager verweerster medegedeeld dat hij niet om een MHO heeft gevraagd en daar ook geen toestemming voor heeft gegeven. Verder valt het hem op dat de medisch adviseur van verweerster slechts arts is en geen specialist en dat het advies tot stand is gekomen zonder dat de behandelend artsen van klager om informatie is gevraagd. Tot slot heeft klager verweerster (nogmaals) medegedeeld dat hij haar keuze om hem niet bij te staan volledig respecteert.

1.11        Verweerster heeft klager er bij brief van 3 juli 2014 op gewezen dat hij wel degelijk heeft ingestemd met het MHO tijdens het intakegesprek op 25 juni 2013 en dat zij dit in september 2013 nog telefonisch aan klager heeft bevestigd. In de brief staat verder dat zij, om een toevoeging te verkrijgen, klager een formulier Peiljaarverlegging heeft toegestuurd en bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingediend, hetgeen heeft geleid tot afgifte van een toevoeging, waarna de subsidie voor het MHO kon worden aangevraagd. Tot slot heeft verweerster klager medegedeeld dat zij verder niet inhoudelijk op zijn brief van 8 mei 2014 zal ingaan en dat zij de behandeling van zijn zaak definitief afsluit.

1.12        Bij brief van 13 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2        KLACHT

2.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)        zij het dossier van klager zonder tussenkomst van een medisch adviseur heeft bestudeerd;

b)        zij op eigen initiatief een MHO heeft laten uitvoeren, als gevolg waarvan het praktisch onmogelijk is een opvolgend advocaat bereid te vinden de belangen van klager verder te behartigen;

c)        zij het onderzoek heeft laten uitvoeren door een medisch adviseur die geen specialist is;

d)        er geen informatie bij de medisch behandelaars van klager is ingewonnen;

e)        zij haar secretaresse geen inventarislijst van alle gekopieerde stukken uit het dossier van klager heeft laten maken;

f)        zij niet eerst de ontbrekende medische stukken heeft opgevraagd alvorens een advies uit te laten brengen;

g)        zij niet heeft gereageerd op het verzoek van klager om een schriftelijke reactie op de onjuistheden in haar brief van 17 april 2014 en in de brief van de medisch adviseur van 12 april 2014.

3        BEOORDELING

3.1        De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2        In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster zijn dossier zonder tussenkomst van een medisch specialist te hebben bestudeerd en vervolgens een negatief advies over de zaak te hebben gegeven. Verweerster heeft daartegenover aangevoerd dat zij al 15 jaar werkzaam is als letselschadeadvocaat en dat zij uit ervaring weet dat een fistel niet of nauwelijks te genezen is en dat dit in zaken die eerder aan haar zijn voorgelegd nooit tot verwijtbaar handelen van de artsen heeft geleid. Ook viel het haar op dat klager niet klaagt over de inhoudelijke behandeling door diverse artsen, maar dat zijn klachten gericht zijn op organisatorische zaken en communicatie. Zij is dan ook tot de conclusie gekomen dat klager niet tevreden is over de medische behandeling van zijn klachten, maar dat er geen concrete aanwijzingen in het dossier aanwezig waren voor verwijtbaar medisch handelen. Dit in combinatie met de wijze waarop klager zich jegens haar opstelde, heeft haar doen besluiten de zaaksbehandeling voor klager zo snel mogelijk te beëindigen.

3.3        De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om een opdracht van een cliënt niet te aanvaarden. Als er geen vertrouwensbasis (meer) is, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt op de te nemen stappen te wijzen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Hieraan is in dit geval voldaan. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond. 

3.4        Klachtonderdelen b), c), d) en f) zien op het MHO. Klager klaagt er in klachtonderdeel b) allereerst over dat verweerster op eigen initiatief een MHO heeft laten uitvoeren. De voorzitter overweegt daarover het volgende. Verweerster heeft er terecht op gewezen dat klager haar er in zijn brief van 9 augustus 2013 op heeft gewezen dat zij had toegezegd zijn dossier te laten bestuderen door een medisch adviseur. Bij brief van 29 augustus 2013 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij dit inderdaad had toegezegd en hem medegedeeld dat zij dat alsnog zal doen. Verweerster heeft vervolgens, na de verkregen toevoeging, subsidie aangevraagd voor een MHO, welke aanvraag door klager is ondertekend. Dit alles is door klager niet (afdoende) tegengesproken. Klager was dan ook van het voornemen van verweerster om alsnog een MHO te laten uitvoeren op de hoogte. Volgens verweerster heeft klager in de periode van 29 augustus tot 6 november 2013 (datum toekenning voorschot subsidie MHO) nimmer aan haar kenbaar gemaakt dat hij geen MHO wenste. Uit het dossier kan de voorzitter niet opmaken dat klager dit wel kenbaar heeft gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond. Of klagers stelling dat door het MHO het voor hem praktisch onmogelijk is om een nieuwe advocaat te vinden juist is, kan hier in het midden blijven. Klager heeft verweerster immers in zijn brief van 9 augustus 2013 verzocht om een MHO, terwijl hij wist dat zij zijn zaak niet (verder) zou behandelen. Het ging er klager dus kennelijk om met het MHO munitie te vergaren waarmee een andere advocaat aan de slag kon. Het MHO heeft klager echter niet de juiste (gehoopte) munitie gegeven.

3.5        In klachtonderdelen c), d) en f) stelt klager de wijze van totstandkoming van het MHO ter discussie. Volgens klager is het MHO uitgevoerd door een medisch adviseur die geen specialist is en is er (door de medisch adviseur) ten onrechte geen informatie ingewonnen bij de medisch behandelaars van klager. De voorzitter stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat de medisch adviseur zelfstandig en als enige tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zijn/haar onderzoek. De advocaat is alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de keuze van de arts. Als de advocaat had moeten weten dat de desbetreffende arts adviezen van slechte kwaliteit aflevert, kan hem iets worden verweten. Het dossier bevat echter geen enkele aanwijzing dat hiervan sprake is. Integendeel, verweerster heeft onbetwist gesteld dat de medisch adviseur die in de zaak van klager heeft geadviseerd al jarenlang de vaste medisch adviseur is van haar kantoor en dat uit de praktijk blijkt dat haar adviezen van goede kwaliteit zijn. Dat de medisch adviseur geen specialist is doet hier niet aan af. Ook deze klachtonderdelen zijn derhalve kennelijk ongegrond.

3.6        Klachtonderdeel e) ziet op de weigering van de secretaresse van verweerster om een inventarislijst te maken van alle gekopieerde stukken uit het dossier van klager. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat klager haar of haar secretaresse heeft verzocht een inventarislijst op te maken. Klager had tijdens het intakegesprek een dossier bij zich, waaruit (de secretaresse van) verweerster op aanwijzing van klager een aantal stukken heeft gekopieerd. Klager heeft vervolgens zijn eigen dossier weer mee naar huis genomen. Klager heeft deze gang van zaken niet betwist. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

3.7        Ten aanzien van klachtonderdeel g) overweegt de voorzitter tot slot dat verweerster klager bij brief van 29 augustus 2013 heeft medegedeeld dat zij zijn zaak alsnog door haar medisch adviseur zal laten beoordelen. Verweerster had klager echter reeds bij brief van 9 juli 2013 medegedeeld dat zij zijn zaak niet verder zou behandelen, welke beslissing klager blijkens zijn brieven van 9 augustus 2013 en 8 mei 2014 respecteerde. Klager wist dan ook dat de zaak voor verweerster gesloten was en dat zij alleen nog een MHO voor hem zou aanvragen. Nu de zaak voor haar gesloten was stond het  verweerster vrij niet meer inhoudelijk te reageren op de brief van klager van 8 mei 2014. Ook klachtonderdeel g) is derhalve kennelijk ongegrond. 

3.8        De conclusie van het voorgaande is dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. De voorzitter zal de klacht derhalve, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 juli 2015.

Griffier         Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-        klager        

en per gewone post aan:

-        klager

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.