ECLI:NL:TADRAMS:2015:165 Raad van Discipline Amsterdam 15-033A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:165
Datum uitspraak: 08-06-2015
Datum publicatie: 11-06-2015
Zaaknummer(s): 15-033A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. Niet onbegrijpelijk dat verweerder twee andere wederpartijen en klager beschouwde als 'drie-eenheid'. Daarom geen sprake van verspreiden informatie over klager in strijd met vertrouwelijkheid. Klacht ongegrond.

Beslissing van 8 juni 2015

in de zaak 15-033A

naar aanleiding van de klacht van:

wijlen de heer

p/a

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 februari 2015 met kenmerk 4014-0812, door de raad ontvangen op 6 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Klager is gedurende de looptijd van deze klachtprocedure overleden. Voor zijn overlijden heeft klager de heer [De B.] gemachtigd om namens hem in deze zaak op te treden. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 april 2015 in aanwezigheid van verweerder en van de gemachtigde van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad.

- de stukken 1 tot en met 9 van de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 De heer [Van B.] heeft belastingadvies verstrekt aan klager, de heer [De B.], en de heer [R.] (gezamenlijk "de drie") betreffende de belastingheffing over de pensioenen van voormalige werknemers van gecoördineerde internationale organisaties die woonachtig zijn in Nederland. De drie vertegenwoordigen elk een andere organisatie van gepensioneerden.

2.3 Onenigheid is ontstaan tussen [Van B.] en de drie over [Van B.]'s declaraties. Verweerder heeft [Van B.] in dat geschil bijgestaan. Verweerder heeft op 2 oktober 2014 een brief gestuurd aan klager, in reactie op een brief van klager van 18 september 2014. In deze brief heeft verweerder woordelijk de reactie van [Van B.] op de brief van klager opgenomen. Bij die reactie waren bijlagen gesloten, waaronder een berekening opgesteld door klager op basis van zijn persoonlijke financiële gegevens met de titel 'Aanpassing inkomstenbelasting aan het Arrest van de Hoge Raad voor de jaren 2007, 2008 & 2009'.

2.4 De bijlagen bij de reactie van [Van B.] zijn ook aan de brief van verweerder gehecht. Verweerder heeft de brief en de bijlagen niet alleen aan klager gestuurd, maar ook in kopie aan [De B.] en [R.].

2.5 De brief bevat voorts de volgende passage:

"Op 21 november 2013 heb ik de heren voorgesteld om de relatie te beëindigen, omdat ik niet van plan was om verder te werken zonder de afgesproken beloning […]. De heren hebben de relatie willens en wetens voortgezet."

2.6 Bij brief van 30 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij vertrouwelijke en persoonlijke stukken, die klager aan de cliënt van verweerder ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van onderhandelingen van de cliënt van verweerder in diens hoedanigheid van voormalig gemachtigde van klager met de Belastingdienst, na ontvangst van die informatie van zijn cliënt, heeft verstrekt aan derden, te weten [De B.] en [R.];

b) hij heeft nagelaten zijn cliënt erop te wijzen dat voornoemde stukken door zijn cliënt niet ter beschikking van derden hadden mogen worden gesteld.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Klager is na het indienen en het onderzoek door de deken van zijn klacht overleden. Voor zijn overlijden heeft klager de heer [De B.] gemachtigd om de klacht voort te zetten en hem ter zitting te vertegenwoordigen. De raad stelt in dit verband voorop dat het overlijden van de klager nadat de klacht ter kennis van de raad is gebracht niet meebrengt dat de klacht per de overlijdensdatum van rechtswege als vervallen of ingetrokken moet worden beschouwd (HvD 16 april 2012 nr. 5978 en RvD 15 juli 2013 nr. 13-002NH), zodat in de onderhavige zaak het overlijden van klager niet leidt tot het vervallen van de klacht. Het overlijden van klager staat evenmin in de weg aan de ontvankelijkheid van de klacht.

4.3 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel neemt de raad, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij; (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.4 Klager heeft gesteld dat bij aanvang van de advisering van [Van B.] uitgebreid aan de orde is geweest dat niet alleen de namen van betrokkenen, maar ook de cijfers vertrouwelijk zouden worden gehouden. Verweerder heeft dat echter betwist, althans dat hij van deze afspraak op de hoogte was. Daarmee is niet komen vast te staan dat verweerder ermee bekend was dat een bijzondere vorm van vertrouwelijkheid was afgesproken.

4.5 Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij de opdrachtgevers steeds als een 'drie-eenheid' heeft beschouwd. Dat deze indruk bij verweerder is ontstaan komt de raad niet onbegrijpelijk voor, mede gezien de inhoud van de reactie van [Van B.] weergegeven in nr. 2.5. Hij heeft voorts gesteld dat de bijlage in kwestie onmisbaar was voor de stellingen van [Van B.] in het declaratiegeschil, naar [Van B.] hem had geïnformeerd. In het licht van deze omstandigheden, en getoetst aan de maatstaf uiteengezet in nr. 4.3, waaruit volgt dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en daarbij in beginsel mag afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt verschafte informatie, heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de reactie van [Van B.] inclusief de bijlage met de financiële gegevens van klager in kopie te sturen aan [De B.] en [R.].

4.6 Verweerder heeft voorts ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te hebben nagelaten zijn cliënt erop te wijzen dat voornoemde stukken door zijn cliënt niet ter beschikking van derden hadden mogen worden gesteld. Hij veronderstelde immers, niet zonder reden, dat [De B.] en [R.] geen derden waren maar onderdeel van een 'drie-eenheid'. Voorts moet het ervoor worden gehouden dat hij niet bewust was dat een bijzondere vertrouwelijkheid was afgesproken. Er was aldus geen aanleiding voor verweerder om zijn cliënt op de vertrouwelijkheid te wijzen, nog daargelaten of hij hiertoe zou zijn gehouden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, R. Lonterman, A.G. van Marwijk Kooy en M. Middeldorp, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl