ECLI:NL:TADRAMS:2015:161 Raad van Discipline Amsterdam 15-130A + 15-131A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:161
Datum uitspraak: 12-06-2015
Datum publicatie: 16-06-2015
Zaaknummer(s): 15-130A + 15-131A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager verwijt verweerders dat zij klagers integriteit in twijfel hebben getrokken en zich (onnodig) grievend over hem hebben uitgelaten. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 12 juni 2015

in de zaken 15-130A en 15-131A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder in de zaak 15-130A ("verweerder sub 1")

en:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder in de zaak 15-131A ("verweerder sub 2")

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 20 mei 2015 met kenmerk 4015-0184 en 0184A, door de raad ontvangen op 21 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventa-ris¬lijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1 Klager is benaderd door de heer X met het verzoek om de behandeling van een geschil tussen X en de bank Y (hierna: de “Bank”) over te nemen van advocaat Z, die op dat moment in die zaak voor de heer X optrad.

1.2 In het bedoelde geschil treden verweerders op als advocaat van de Bank.

1.3 De heer X is tevens betrokken bij een strafrechtelijke procedure ter zake van zijn werkzaamheden bij de Bank.

1.4 Bij e-mail van 22 februari 2015 heeft klager verweerder sub 1 verzocht om met hem een onderhoud te hebben over twee aspecten rondom klagers beoogde overname van het dossier. Op het verzoek van verweerder sub 1 van dezelfde datum, om inzichtelijk te maken welke punten het betrof, heeft klager nog dezelfde avond aan verweerder sub 1 geschreven, onder andere:

“Allereerst de vraag in hoeverre het mij vrij staat om op te treden tegen [de Bank]. Medio 2010 heb ik namelijk (overigens: niet als advocaat) werkzaam-heden verricht waarvoor in totaal ongeveer € 11.800 ex BTW aan uw cliënte is gefactureerd. Omdat de procedure-[X] ook afgezien van een mogelijke tuchtrechtelijke discussie al gecompliceerd genoeg is, lijkt het mij belangrijk dat ik vooraf met u deel waarom ik denk dat er gedragsrechtelijk geen bezwaar is tegen het aannemen van het dossier. Dit met als insteek dat u vervolgens met uw cliënte kunt overleggen of we het daarover wel of niet eens zijn.”

In de tweede plaats zou ik graag bespreken hoe u aankijkt tegen het onderwerp 'betaling van mijn declaraties'.”

1.5 Nog dezelfde avond heeft verweerder sub 1 hierop per e-mail gereageerd. Daarin is onder andere opgenomen:

“Aangezien ik punt 1 toch met cliënte dien te overleggen en [advocaat Z] u uitgebreide mails van mijn kantoor met het standpunt van cliënte over punt 2 kan toezenden en ik ook dit punt met cliënte dien te bespreken zie ik vooralsnog de meerwaarde of noodzaak van confraterneel overleg niet in. Ik wil best met u overleggen, maar dan wel met medeweten van mijn cliënte.”

1.6 Op 23 februari 2015 heeft verweerder sub 2 aan klager bericht dat hij de kwestie aan zijn cliënte had voorgelegd. Na een rappel van klager op 2 maart 2015 heeft verweerder sub 1 bij e-mail van 4 maart 2015 inhoudelijk gereageerd - onder andere, als volgt:

"Inmiddels heeft cliënte zich beraden over uw mogelijke optreden als advocaat voor de heer [X]. Cliënte is van mening dat het u, gezien uw werkzaamheden voor [de Bank] van medio 2010 tot januari 2011, niet vrijstaat als advocaat voor de heer [X] op te treden. De reden hiervoor is dat u zelf een rol hebt gespeeld in het feitencomplex dat voorwerp is van zowel de civiele procedure tegen de heer [X] als de daaraan gerelateerde strafzaak. U hebt namelijk in de relevante periode als externe kracht interim-werkzaamheden voor [de Bank] verricht, waarbij uw facturen destijds alle uitsluitend ondertekend werden door de heer [X]. De civiele zaak en de strafzaak hebben als voornaamste onderwerp de wijze waarop de heer [X] externen inhuurde, welke financiële afspraken hij met hen maakte en welke interne procedures daarbij gevolgd werden.”

en

“Overigens verklaart u op uw website dat tot uw netwerk behoren enkele partijen die in het verleden het object zijn geweest van interne onderzoeken binnen [de Bank] en die ook in het strafdossier genoemd worden."

1.7 In een e-mail van 5 maart 2015 heeft klager zich bij verweerder sub 1 beklaagd over de inhoud van de betreffende e-mail en gevraagd om opheldering over diverse punten daarin. Onder andere heeft klager in deze e-mail geschreven:

“Er is nog iets anders dat mij van het hart moet. Ook na het genoemde 'nachtje slapen' lees ik tussen de regels van uw mail een boodschap die voor mij onacceptabel is. U schrijft dat mijn facturen (nogmaals: we spreken over niet meer dan € 11.800) "uitsluitend ondertekend werden door de heer [X]”. Nog even los van het feit dat dit mij niet bekend was, vraag ik mij af wat u hier precies mee bedoelt. Die vraag wordt versterkt door de slotzin van uw mail, waarin u er fijntjes op wijst dat tot mijn zakelijke netwerk enkele partijen behoren "die in het verleden object zijn geweest van interne onderzoeken binnen [de Bank] en die ook in het strafdossier genoemd worden". Wat wilt u daar precies mee zeggen? Bij mij komt dit over als een regelrechte steek onder de gordel. Als u denkt dat ik in het verleden onoorbaar heb gehandeld in de richting van uw cliënte, dan vind ik dat u mij dit rechtstreeks in mijn gezicht moet zeggen. Nu creëert u het beeld dat ik een sjoemelaar ben met verkeerde vriendjes bovendien. En dat dit de conclusie zou onderschrijven dat het mij gedragsrechtelijk niet vrij staat om voor [de heer X] op te treden.”

1.8 In een e-mail van 9 maart 2015 heeft verweerder sub 2 een reactie gestuurd op klagers e-mail, waarin onder andere staat geschreven:

“Bij afwezigheid van [verweerder sub 1] bericht ik u als volgt.

Cliënte heeft haar standpunt kenbaar gemaakt via de email van [verweerder sub 1] van 4 maart jl. en zij ziet geen aanleiding daarop terug te komen. Bij de huidige stand van zaken ziet zij geen aanleiding voor een gesprek. U miskent dat het u als voormalig, door [de heer X] aangestelde extern opdrachtnemer van [de Bank], of u nu als advocaat handelde of niet, niet vrijstaat tegen [de Bank] op te treden in een kwestie waarin de belangenverstrengeling inzet en het inhuren van externen door [de heer X] cruciaal is. U zou aldus niet als een goed opdrachtnemer handelen. Bovendien bent u gebonden aan Gedragsregel 7 ongeacht of u formeel als advocaat van [de Bank] heeft opgetreden of niet. U was destijds advocaat en dat bent u nog steeds en als zodanig gehouden in uw optreden de gedragsregels in acht te nemen.”

en

“Het feit dat u door [de heer X] bent ingeschakeld en genoemd bedrag van hem heeft mogen declareren, terwijl geen werkzaamheden van betekenis of toegevoegde waarde zijn verricht, kan in dat geval niet anders worden gezien als een vriendendienst van [de heer X], hetgeen de crux is van het door cliënte aan [de heer X] gemaakte verwijt.”

en

“Uw afsluitende opmerkingen en de daarbij gebezigde kwalificaties laat ik voor uw rekening; Het lijkt mij voor de door u te maken afweging verstandig te weten waarin u zich in begeeft en welke personen betrokken zijn in de strafzaak. Het betreft hierbij een neutrale opmerking ten overvloede, die kenbaar niet dragend is voor het standpunt van cliënte, anders dan u suggereert.”

1.9 In een e-mail van 10 maart 2015 heeft klager een in een e-mail aan verweerder sub 1 (onder meer) geschreven:

“Als reactie op een aantal vragen die ik u vorige week donderdag stelde, en die in de kern de wijze betroffen waarop u mij in uw eerdere e-mail benaderde, ontving ik gisteren een e-mail van één van uw kantoorgenoten. Hoewel daaruit niet expliciet blijkt dat hij deze reactie mede namens u verstuurde ga ik daar wel van uit, Mocht dat anders zijn, dan verneem ik dit graag per ommegaande van u - doch uiterlijk vandaag om 16 uur.”

1.10 Bij brief van 11 maart 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerders.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in de correspondentie met klager diens integriteit in twijfel te trekken en zich (onnodig) grievend over hem uit te laten, zulks in strijd met gedragsregels 17 en 31.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46j Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 Verweerders zijn opgetreden als advocaat van de Bank, de wederpartij van klagers cliënt. Als zodanig hebben zij de nodige vrijheid bij het weergeven van het standpunt van hun cliënte. In de gewraakte e-mailberichten hebben verweerders uiteengezet om welke redenen hun cliënte van oordeel was dat het klager niet vrij stond tegen haar op te treden. Dat hebben verweerders ook gemotiveerd gedaan. Zij hebben daarbij concrete feiten en omstandig-heden genoemd.

3.3 Gelet op de context zijn de hierboven onder de feiten geciteerde passages in de e-mailberichten van verweerders, die klager in zijn klaagschrift (groten-deels ook) heeft aangehaald, relevant en in geen geval onnodig grievend. Dat klager het niet eens is met de namens cliënte verweerders cliënte aangevoerde redenen en dat hij zich daardoor gegriefd voelt maakt dat niet anders.

3.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 juni 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.