ECLI:NL:TADRAMS:2015:159 Raad van Discipline Amsterdam 15-070NH (d)

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:159
Datum uitspraak: 15-06-2015
Datum publicatie: 16-06-2015
Zaaknummer(s): 15-070NH (d)
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Gegrond dekenbezwaar. Advocaat heeft, door niet voor adequate waarneming te zorgen waardoor een strafzitting geen doorgang kon vinden, het belang van het hof bij een efficiënte zittingsplanning geschaad. Berisping.  

Beslissing van 15 juni 2015

in de zaak 15-070NH (d)

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

de heer mr.

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 maart 2015 met kenmerk rm/np/14-131, door de raad ontvangen op 20 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 32, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder staat cliënt [B] bij in een strafprocedure. In die procedure is bij e-mail van 12 februari 2014 door de administratie van het ressortsparket Amsterdam aan verweerder bericht:

“Refererend aan mijn telefonisch onderhoud van heden met uw secretaresse is bevestig ik hierbij dat bovenvermelde zaak is gepland op 10-04-2014 om 09.30 uur, waarmee uw secretaresse (telefonisch) akkoord is gegaan.

Uitstel van behandeling wordt slechts verleend indien er naar het oordeel van de voorzitter sprake is van overmacht.”

2.3 Op 14 maart 2014 heeft verweerder zich opgegeven voor een cursus die van 4 tot en met 12 april 2014 zou worden gehouden op Curaçao.

2.4 Op 24 maart 2014 heeft verweerder in de zaak van cliënt [B] een aanhoudingsverzoek aan de griffie van het hof gericht. Dit verzoek is op 25 maart 2015 afgewezen. 

2.5 Een e-mail van 9 april 2014 van verweerder aan een advocaat van het kantoor [L] dat de zaak van cliënt [B] waarnam luidt, voor zover relevant, als volgt:

“(…) controleer je ook nog even of [B] wordt waargenomen. Bij het Hof adam. Degene die dat doet moet er op voorbereid dat hij zal zeggen dat hij uitsluitend mijn bijstand wenst en vervolgens naar beneden wenst te worden gebracht en de zaak dient te worden aangehouden.”

2.6 Tijdens de zitting op 10 april 2014 bij het hof Amsterdam is verweerder waargenomen door advocaat [H]. Het proces-verbaal van de zitting luidt, voor zover relevant, als volgt:

“(…) Voorts deelt de verdachte mee dat hij mr. [H] niet kent en dat hij wil worden vertegenwoordigd door [verweerder].

De raadsman verklaart, kort en zakelijk weergegeven:

Ik neem deze zaak waar voor [verweerder]. Sinds gisteren ben ik in het bezit van het dossier. [Verweerder] heeft mij als instructie gegeven dat ik vandaag alleen om aanhouding moet vragen. Ik ken de heer [B] niet en de heer [B] wil enkel en alleen worden bijgestaan door [verweerder]. (…)

Ik benadruk dat ik echt niet wist dat het aanhoudingsverzoek was afgewezen. [Verweerder] heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet aan mij doorgegeven. Van het aanhoudingsverzoek was ik wel op de hoogte.”

2.7 Na beraad heeft het hof het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.

2.8 Bij e-mail van 25 april 2014 heeft de president van het Gerechtshof Amsterdam de deken van de gang van zaken tijdens de zitting op 10 april 2014 op de hoogte gesteld.

2.9 Een e-mail van advocaat [H] aan zijn kantoorgenoot van 30 mei 2014 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Het dossier van de heer [B] was reeds tijdig, tezamen met nog een 9-tal dossiers een week voorafgaande aan de zittingen op ons kantoor in verband met waarneming; de diverse dossiers, waaronder [B]/OM waren zijn met toelichting van de zijde van [verweerder] bij jou binnengekomen. Jij bent ook degene die de contacten met [verweerder] onderhoud. Het dossier [B] kreeg ik om agendatechnische redenen van jou op 9 april 2014 (een dag voor de zitting), met de instructie om [verweerder] waar te nemen en primair om aanhouding te vragen, aangezien de kans er in zat dat de heer [B] geen andere advocaat wenste dan [verweerder]. Zou [B] alsnog akkoord gaan, dan subsidiair inhoudelijk afhandelen. (…) Ook jij liet mij bij overdracht nog weten dat inhoudelijke behandeling tot de mogelijkheden zou behoren. Uiteindelijk voelde ik mij niet vrij als advocaat te pleiten toen [B] ter zitting uitdrukkelijk debiteerde geen gebruik te willen maken van mijn juridische hulp.”

2.10 Bij brief met bijlagen van 19 maart 2015 heeft de deken het bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Van deze brief heeft verweerder per gelijke post een kopie ontvangen.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet ter terechtzitting van 10 april 2014 is verschenen en daardoor niet alleen de belangen van zijn cliënt ernstig heeft verwaarloosd maar ook een efficiënte zittingsplanning van het hof heeft geschaad. 

3.2 Door kort voor de zitting zijn cliënt van zijn verhindering en van de waarneming op de hoogte te stellen heeft verweerder zichzelf volgens de deken in een positie van subjectieve overmacht gemanoeuvreerd, terwijl hij wist dat het verzoek om aanhouding was afgewezen bij gebrek aan overmacht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, door voor vervanging te zorgen, zich behoorlijk van zijn verplichtingen heeft gekweten, een en ander in overeenstemming met het landelijk aanhoudingsprotocol. Verweerder heeft het dossier tijdig aan het waarnemend kantoor verstrekt en daarbij voldoende instructie gegeven. Onder meer hield die instructie in dat het dossier inhoudelijk diende te worden behandeld. Verweerder heeft ook zijn cliënt [B] geïnformeerd dat zijn belangen tijdens de zitting op 10 april 2014 zouden worden behartigd door een waarnemer. Volgens verweerder is er dan ook geen sprake van dat hij de belangen van zijn cliënt heeft geschaad dan wel het hof zou hebben geschoffeerd. 

5 BEOORDELING

5.1 De raad oordeelt als volgt.

5.2 Bij het plannen van de zitting is door de administratie van het ressortsparket aan verweerder meegedeeld dat van de zitting geen nader uitstel zou worden verleend, behoudens overmacht. Nadat deze zitting was gepland en verweerder had ingestemd met de datum heeft verweerder de cursus op Curaçao geboekt. Vervolgens heeft verweerder een aanhoudingsverzoek aan het hof gericht, dat is afgewezen. 

5.3 Het was de verantwoordelijkheid van verweerder om er tijdig voor te zorgen dat hij tijdens de zitting op 10 april 2014 zou worden waargenomen op zodanige wijze dat het doorgaan van de zitting gewaarborgd was. Verweerder wist dat er geen aanhouding zou worden verleend, omdat er geen sprake was van een situatie van overmacht. Verweerder had dienen te bevorderen dat de cliënt akkoord kon gaan met de vervanging, bijvoorbeeld door tijdig (en niet, zoals in dit geval, vlak voor zijn vertrek naar Curaçao) cliënt [B] samen met de waarnemer te bezoeken. Door dit na te laten heeft verweerder het risico vergroot dat cliënt [B] de bijstand van de waarnemer zou weigeren, waardoor de zitting geen doorgang zou kunnen vinden.

5.4 Dat verweerder zich ervan bewust was dat een dergelijke gang van zaken aannemelijk zou zijn, blijkt alleen al uit zijn eigen e-mail van 9 april 2014 aan een advocaat van het waarnemende kantoor, als ook uit de e-mail van de waarnemend advocaat [H] aan diens kantoorgenoot van 30 mei 2014 en uit het proces-verbaal van de zitting. Verweerder was, zo blijkt uit zijn stellingen, ervan op de hoogte dat zijn cliënt [B] teleurgesteld was over de vervanging. In genoemde e-mail heeft verweerder gesteld dat zijn vervanger 'er op voorbereid’ moest zijn dat de cliënt vervanging zou weigeren. De Raad acht het niet aannemelijk - zoals verweerder ter zitting aanvoerde - dat hij zijn vervanger op alle scenario’s wilde voorbereiden, nu hij vooraf per e-mail slechts dat ene scenario schetst dat ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Door niet voor een adequate waarneming te zorgen, met als voorzienbaar gevolg dat de zitting geen doorgang heeft kunnen vinden, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.5 De raad gaat voorbij aan de stelling van verweerder dat hij de belangen van zijn cliënt niet heeft geschaad. De raad is van oordeel dat dat niet het relevante verwijt is wat verweerder wordt gemaakt; het gaat erom dat verweerder het belang van het hof en de advocatuur bij een efficiënte zittingsplanning heeft geschaad.

5.6 Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zowel de waarnemer advocaat [H] als degene aan wie verweerder de zaken heeft overgedragen zijn instructie niet goed zouden hebben begrepen. Verweerder heeft vervolgens het verzoek gedaan om beide advocaten te horen. De raad overweegt dat, ook indien de instructie daadwerkelijk verkeerd zou zijn begrepen, dit verweerder niet verontschuldigt. De zittingsdatum was in overleg met verweerder op 12 februari 2014 bepaald en deze datum is opnieuw uitdrukkelijk aan verweerder bevestigd op 25 maart 2014. Als gezegd was het de verantwoordelijkheid van verweerder dat het doorgaan van de zitting was gewaarborgd. Het is daarmee niet relevant hoe de door verweerder geïnstrueerde advocaten zijn instructie hebben begrepen. De raad zal dan ook aan dit verzoek voorbij gaan.

5.7 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat het dekenbezwaar gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 De raad ziet aanleiding verweerder een maatregel op te leggen ter zake van het gegrond verklaarde bezwaar. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder ook ter zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelwijze.

6.2 De voorgaande omstandigheden in aanmerking nemende acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, P. van Lingen, E.M.J. van Nieuwenhuizen, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl