ECLI:NL:TADRAMS:2015:145 Raad van Discipline Amsterdam 15-122NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:145
Datum uitspraak: 29-05-2015
Datum publicatie: 02-06-2015
Zaaknummer(s): 15-122NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij wegens onnodig grievende uitlatingen kennelijk ongegrond.

Beslissing van 29 mei 2015

in de zaak 15-122NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 11 mei 2015 met kenmerk td/np/14-302, door de raad ontvangen op 12 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is bestuurder van X BV. Door X BV is in het verleden een hypothecaire geldlening verstrekt aan de ex-echtgenote van klager, zulks ten behoeve van de financiering van haar woning. Klager en zijn ex-echtgenote hebben twee thans nog minderjarige kinderen, een zoon die bij klager woont en een dochter die bij de ex-echtgenote woont.

1.3 Bij brief van 29 juli 2014 aan klager heeft zijn dochter hem verzocht geen contact meer met haar op te nemen. Op 22 september 2014 heeft de dochter van klager aangifte jegens hem gedaan wegens stalking.

1.4 Bij brief van 27 augustus 2014 heeft de advocaat van klager de

ex-echtgenote van klager op grond van de hypotheekakte gesommeerd om (onder meer) de door haar gedreven v.o.f. uit te schrijven van haar adres en om het gebruik van de woning als bedrijfsruimte te staken. De advocaat van klager heeft deze brief door middel van een deurwaardersexploot aan de

ex-echtgenote laten betekenen.

1.5 Bij brief van 5 september 2014 aan de advocaat van klager heeft verweerder onder meer geschreven:

Mevrouw [ex-echtgenote van klager], cliënte, heeft mij verzocht om te reageren op de nogal opmerkelijke brief van uw hand die u op even opmerkelijke wijze hebt laten betekenen door een deurwaarder. Ik heb goede nota genomen van de inhoud en het dreigende karakter van uw brief en bericht u als volgt.

(…)

Het is mij niet bekend of u bekend bent met de problematiek omtrent de persoon [klager]. Het heeft er alle schijn van dat de beëindiging van de relatie met cliënte hem zwaar is gevallen. Inmiddels is er een aanzienlijk dossier tegen hem opgebouwd omtrent (strafrechtelijk) handelen zoals stalking en laster/smaad jegens zijn gewezen partner en nog erger, hun gezamenlijke dochter. Het dossier, waarvan ik nog slechts een klein deel ken, is aangelegd, mede op grond van de diverse verzoeken door advocaten als u zelf, die in het volledige feitencomplex de evidente schijn wekken enkel ten doel te hebben spanningen te veroorzaken, althans onnodig en onrechtmatig te kwetsen/beledigen. Ik zal hierover verder niet uitweiden, want ik meen dat uw cliënte u hierover zal kunnen informeren, zo u omtrent deze problematiek niet al bent geïnformeerd.

(…)

1.6 Bij brief van 10 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder over grievende uitlatingen in de brief van 5 september 2014.

1.7 Bij brief aan de deken van 7 oktober 2014 heeft verweerder onder meer geschreven:

 (…)

Mijn brief kan alleen maar worden aangemerkt als een adequate tegenreactie op de per exploit van de deurwaarder uitgebrachte brief van 29 augustus 2014. Als advocaat heb ik een juridisch oordeel over de inhoud van de brief en ik meen dat het schrijven van [advocaat klager] wat ver gaat en dat er geen grondslag is om zijn vergaande verzoeken gehonoreerd te krijgen. Van cliënte heb ik begrepen dat er dossier is met een lange geschiedenis van belagingen en zelfs fysiek geweld.

(…)

Verder schuif ik [klager] niets in de schoenen, maar geef ik zakelijk weer een vermoeden dat ik op grond van de stukken in het dossier heb gekregen. Uit het dossier blijkt dat [klager] zijn gewezen echtgenote, en vermoedelijk leden van het gezin en in ieder geval zijn dochter, heeft laten schaduwen door een privé-detective, althans door het bureau [A] te [B]. Het is niet de eerste keer dat [klager] een advocaat inschakelt tegen zijn ex-echtgenoot.

(…)

Cliënte heeft mij een logboek gegeven van onder meer de incidenten die sinds het verzenden van deze brief hebben plaatsgevonden. Op grond hiervan heeft de dochter aangifte gedaan tegen haar vader. Deze stukken treft u allemaal aan bij productie 2. Het betreft slechts een klein deel van het dossier op grond waarvan ik in mijn brief van 5 september jl. sprak over de “problematiek omtrent de persoon”.

(…)

Echter, de correspondentie van de heer mr. [advocaat klager], die zelfs (deels) onnodig is betekend door een deurwaarder, lijkt juist te duiden op een wens te polariseren. Of er sprake is van een moeder die een dochter tegen haar vader opstookt is in deze niet van belang.

1.8 Naar aanleiding van deze brief heeft klager zijn klacht bij brief van 3 november 2014 aangevuld.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) klager in zijn brief van 5 september 2014 onnodig heeft gekwetst en beledigd;

b) bij brief van 7 oktober 2014 ter eigen verdediging een nieuwe aangifte van de dochter van klager heeft overgelegd;

c) zich in zijn verweer onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten;

d) in zijn verweer leugens heeft geschreven;

e) in deze klachtzaak niet alleen de voormalig echtgenote van klager, maar ook klagers dochter heeft betrokken;

f) zich in zijn verweer polariserend heeft opgesteld.

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 De klachten zien op het handelen van de advocaat van de wederpartij en dan met name op door klager in zijn brieven van 5 september 2014 en 7 oktober 2014 gedane uitlatingen. De klachten lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. 

3.3 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De partijdigheid van een advocaat brengt dat mee. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarnaast is het een advocaat geoorloofd zich te verdedigen tegen een jegens hem ingestelde klacht. Daarbij mag niet het vertrouwen in de advocatuur beschamen. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaven toetsen.

3.4 Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder bij de  behartiging van de belangen van zijn cliënte  de aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Uit de hiervoor onder 1.5 geciteerde passage blijkt dat verweerder juist enige distantie betracht door te stellen dat “het er alle schijn van heeft” dat beëindiging van de relatie van klager hem zwaar is gevallen”. Van grievende uitlatingen is de voorzitter dan ook niet gebleken. Voorts heeft verweerder verwezen naar stukken die zich in zijn dossier bevinden en naar informatie die hij van zijn cliënte heeft ontvangen en die grotendeels wordt gestaafd met bescheiden. Gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogenf mocht verweerder van de juistheid van deze van zijn cliënte ontvangen informatie uitgaan en deze ook gebruiken voor zijn eigen verdediging in de onderhavige klachtprocedure. Van door verweerder gebezigde leugens is de voorzitter niet gebleken. Evenmin heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzitter polariserend opgesteld of anderszins het vertrouwen in de advocatuur geschaad..

3.5 Nu  niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is gebleken, is de klacht kennelijk ongegrond.

3.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 29 mei 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.