ECLI:NL:TADRAMS:2015:112 Raad van Discipline Amsterdam 15-062NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:112
Datum uitspraak: 09-04-2015
Datum publicatie: 16-04-2015
Zaaknummer(s): 15-062NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat inzake communicatie, niet doorzetten zaak en niet terug betalen eigen bijdrage toevoeging. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 9 april 2015

in de zaak 15-062NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 9 maart 2015 met kenmerk td/md/14-152, door de raad ontvangen op 10 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft verweerder in augustus 2013 verzocht om hem bij te staan in een geschil over door klager gestelde gebreken aan een door hem voor € 800 aangekochte tweedehands auto. Bij brief van 4 september 2013 heeft de vorige advocaat van klager, hierna aan te duiden als mr. V, het dossier en de reeds verstrekte toevoeging aan verweerder gestuurd..

1.3 De eigen bijdrage voor deze toevoeging ad € 129,-  was door klager nog niet voldaan. Op 6 september 2013 heeft verweerder klager met betrekking tot de eigen bijdrage een nota gestuurd. Klager heeft hierop een bedrag ad € 64,50 aan verweerder voldaan. Op 19 september 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de oorspronkelijk aan mr. V verstrekte toevoeging gemuteerd en aan verweerder gezonden, onder vermelding van een eigen bijdrage van € 129,-. Daarbij is vermeld dat de eigen bijdrage al was opgelegd (bij de toevoeging van mr. V).

1.4 Klager had zich voor hetzelfde geschil ook gewend tot een andere advocaat, hierna aan te duiden als mr. E, die op 8 juli 2013 aan klager was toegevoegd. Het afgifteformulier van de Raad voor Rechtsbijstand vermeldt bij de eigen bijdrage: “€ 64,50 (= 50% van een reeds eerder opgelegde eigen bijdrage)”. Uiteindelijk heeft klager zich tot nog een andere advocaat gewend, hierna aan te duiden als mr. B, die het dossier van verweerder heeft overgenomen.

1.5 De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij e-mail van 20 maart 2014 aan verweerder bericht dat in deze zaak per abuis twee toevoegingen zijn afgegeven en dat verweerder zijn toevoeging ter declaratie mag aanbieden en de vergoeding dient te verrekenen met mr. V.

1.6 Bij brief van 6 mei 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.7 In zijn brief aan de deken van 13 mei 2014 heeft verweerder gesteld dat hij klager heeft medegedeeld geen aanspraak meer te maken op de resterende € 64,50.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) niet op e-mails van klager heeft gereageerd;

b) heeft geweigerd het door klager voldane bedrag van € 64,50 terug te betalen.

2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van klager, niet reageerde op e-mails van klager en de door hem toegezegde conceptdagvaarding niet aan klager heeft toegestuurd. Uiteindelijk heeft verweerder klager bericht dat hij de zaak moest laten rusten, hetgeen klager niet begrijpt nu hij een sterke zaak heeft.

2.3 Ter toelichting op onderdeel b) stelt klager dat hij aan mr. E slechts een eigen bijdrage hoefde te voldoen van € 64,50. Klager had verweerder ook verzocht om de zaak over te nemen van mr. E, niet van mr. V zoals verweerder heeft gedaan. Verweerder weigert nu ten onrechte de door klager aan hem betaalde eigen bijdrage te retourneren, aldus klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, nadat door klager de helft van de eigen bijdrage was voldaan, het dossier heeft bestudeerd. Het dossier bevatte een conceptdagvaarding die reeds door mr. V was opgesteld. Verweerder heeft klager op de procesrisico’s gewezen terzake van gebreken aan een 15 jaar oude auto en op een mogelijke proceskostenveroordeling. Verweerder heeft betwist dat hij niet zou hebben gereageerd op berichten van klager.

3.2 Voorts heeft verweerder aangevoerd dat door de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een eigen bijdrage van € 129,- is opgelegd. Dat mr. E voor hetzelfde rechtsgeschil een toevoeging heeft gekregen met een opgelegde eigen bijdrage van € 64,50, valt volgens verweerder te verklaren omdat uit het systeem van de Raad voor Rechtsbijstand zal zijn gebleken dat mr. V al was toegevoegd en bij een tweede toevoeging wordt dan 50% van de eigen bijdrage opgelegd. Een en ander neemt niet weg dat de eigen bijdrage voor de toevoeging zoals verstrekt aan mr. V € 129,- bedraagt, die verweerder terecht aan klager heeft gedeclareerd. Wel heeft verweerder aangegeven af te zien van het incasseren van de resterende € 64,50. Tot slot betwist verweerder dat klager hem zou hebben meegedeeld dat hij de zaak moest overnemen van mr. E. Het optreden van mr. E is verweerder pas later bekend geworden. Klager heeft ook niet geprotesteerd tegen het feit dat verweerder het dossier bij mr. V heeft opgevraagd en niet bij mr. E, aldus steeds verweerder. 

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Klachtonderdeel a

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft geen e-mails overgelegd die hij aan verweerder zou hebben gestuurd.  Uit het klachtdossier valt voorts niet af te leiden dat verweerder niet zou hebben gereageerd op de e-mails die klager stelt te hebben gestuurd aan verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt verder dat het verwijt dat verweerder geen conceptdagvaarding aan klager heeft toegestuurd geen doel treft. Klager had immers zelf een concept-dagvaarding, opgesteld door mr. V, aan verweerder overhandigd. Na bestudering van de zaak en deze conceptdagvaarding heeft verweerder klager – terecht – gewezen op de procesrisico’s, waaronder het risico van een proceskostenveroordeling. Daarna heeft klager zich tot advocaat B gewend. Deze gang van zaken is door klager niet betwist. Onder deze omstandigheden kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten – zo klager dat beoogt – dat hij geen definitieve dagvaarding uitbracht. 

4.4 Nu ook overigens uit het klachtdossier niet is gebleken dat verweerder is tekortgeschoten in zijn communicatie met of rechtsbijstandverlening aan klager, is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.5 Met dit klachtonderdeel beklaagt klager zich erover dat verweerder het door klager betaalde bedrag van € 64,50 niet heeft geretourneerd.

4.6 Nu uit het klachtdossier niet anders blijkt, gaat de voorzitter ervan uit dat klager niet met succes bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage van € 129,-. Het bedrag staat dus vast en de voorzitter is van oordeel dat verweerder dit aan klager in rekening heeft mogen brengen. Overigens heeft klager slechts de helft betaald (omdat hij stelt niet meer verschuldigd te zijn nu hij naar het Juridisch Loket is geweest) en zou hij dus nog de resterende helft ad € 64,50 aan verweerder moeten betalen en niet andersom. Inmiddels maakt verweerder geen aanspraak meer op het resterende bedrag. Hoe dit zij, gezien het voorgaande is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

4.7 Klager heeft nog gesteld dat hij aan mr. E slechts € 64,50 aan eigen bijdrage diende te voldoen. De voorzitter constateert dat de Raad voor Rechtsbijstand kennelijk, nu het een tweede toevoeging in dezelfde zaak betrof, 50% van de eerdere eigen bijdrage heeft  opgelegd. Niet valt in te zien hoe verweerder terzake een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt.

4.8 Verder beklaagt klager zich erover dat verweerder het dossier van mr. V heeft overgenomen en niet van mr. E, zoals klager had verzocht. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd betwist, door aan te voeren dat hij geen weet had van het optreden van mr. E en dat klager ook geen bezwaar heeft gemaakt toen verweerder het dossier bij mr. V had opgevraagd. Wat daarvan ook zij, uit het dossier blijkt dat de tweede toevoeging (aan mr. E) per abuis is verstrekt en dat de eigen bijdrage bij de tweede toevoeging lager is vastgesteld in verband met het afgeven van de eerste toevoeging, zodat niet valt in te zien hoe verweerder door overname van de toevoeging die aan mr. E was verstrekt, had kunnen bewerkstelligen dat klager de eigen bijdrage van € 129,- niet behoefde te betalen.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 9 april 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.