ECLI:NL:TADRAMS:2014:98 Raad van Discipline Amsterdam 13-366A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:98
Datum uitspraak: 14-04-2014
Datum publicatie: 15-04-2014
Zaaknummer(s): 13-366A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Vrijheid van handelen. Gelet op de belangen van haar cliënte is verweerster niet tuchtrechtelijk over de schreef gegaan.

Beslissing van 14 april 2014

in de zaak 13-366A

naar aanleiding van de klacht van:

1. de heer

gemachtigde: mr.

2. mr.

klagers

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 november 2013 met kenmerk 40-13-0434, door de raad ontvangen op 2 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 tot en met 20, zoals opgenomen op de bij de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager sub 1 en de cliënte van verweerster zijn ex-echtgenoten en zijn sinds 2009 verwikkeld in een strijd om (de zorg voor en omgang met) hun drie minderjarige kinderen. Klager sub 2 staat klager sub 1 in die strijd bij als advocaat.

2.3 In december 2009 zijn partijen een ouderschapsplan overeengekomen, inhoudende dat de kinderen een substantieel deel van hun tijd bij ieder van de ouders door zouden brengen. Na een melding van kindermishandeling bij het AMK door de huisarts heeft klager sub 1 in september 2009 een verzoekschrift strekkende tot wijziging van de zorgregeling ingediend alsmede in kort geding een voorlopige voorziening gevorderd.

2.4 Bij vonnis van 11 oktober 2011 heeft de voorzieningenrechter de in het ouderschapsplan neergelegde zorgregeling geschorst en de hoofdverblijfplaats van de kinderen van partijen voorlopig bij klager sub 1 bepaald Verder heeft de voorzieningenrechter bevolen dat de kinderen op bepaalde tijdstippen begeleide omgang met hun moeder hebben.

2.5 Bij beschikking van 7 december 2011 heeft de kinderrechter in de (in 2.3 vermelde) bodemzaak de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd advies uit te brengen.

2.6 De behandelend psycholoog van de kinderen (hierna: de kinderpsycholoog) heeft op 13 december 2011 onder meer geschreven dat het “van het allergrootste belang [is] dat de drie kinderen zo snel mogelijk beschermd worden tegen hun moeder”.

2.7 Naar aanleiding van dit verslag heeft klager sub 1 in december 2011 de cliënte van verweerster laten weten dat de contactregeling met onmiddellijke ingang zou worden stopgezet en haar verzocht hem te berichten over een beperkte contactregeling in een omgangshuis. Op 26 januari 2012 heeft een kort geding plaatsgevonden, ter gelegenheid waarvan partijen een omgangsregeling via een omgangshuis zijn overeengekomen totdat de rechter anders zal hebben beslist.

2.8 In februari 2012 heeft verweerster op verzoek van haar cliënte de behandeling van de zaak van de voorgaande advocaat overgenomen.

2.9 Verweerster heeft vervolgens namens de ouders van haar cliënte een klacht tegen de kinderpsycholoog ingediend bij het Regionaal College voor de gezondheidszorg te Amsterdam. Die klacht hield in dat de kinderpsychologe ernstige insinuaties over die ouders naar buiten had gebracht zonder deze op juistheid te controleren en met het doel de kinderen niet naar hun grootouders te laten gaan. Deze klacht is bij beslissing van 12 maart 2013 gegrond verklaard.

2.10  In verband met een geschil over de vraag in welk omgangshuis de op 26 januari 2012 overeengekomen omgang moest plaatsvinden, heeft verweerster klager sub 1 in kort geding gedagvaard. In de pleitnota voor dit kort geding – dat op 25 mei 2012 heeft plaatsgevonden – heeft verweerster gesteld dat de oorzaak van de gedragingen van de moeder in het verleden wellicht (mede) het gevolg zijn van huiselijk geweld. Zij heeft in dit verband de volgende, door de huisartsen van haar cliënte verstrekte informatie in haar pleitnota opgenomen:

“Consulten met betrekking tot huiselijk geweld: 31 maart 2000: tijdens ruzie klap tegen linker oor gehad van echtgenoot, aanhoudende klachten. 20 maart 2008: tijdens consult nog resthematoom bij oog zichtbaar. 25 juni 2008: komt op spreekuur met blauwe plekken op beide bovenarmen, vastgepakt door partner. Bij onderzoek hematomen geobjectiveerd.”

2.11 Bij vonnis van 8 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat klager sub 1 op straffe van een dwangsom medewerking dient te verlenen aan de regeling die partijen op 26 januari 2012 zijn overeengekomen en in het proces-verbaal van de zitting is neergelegd, inhoudende dat er wekelijks omgang in het omgangshuis te Amsterdam dient plaats te vinden.

2.12 Bij brief van 3 juli 2012 heeft verweerster namens haar cliënte klager sub 1 (via zijn advocaat , klaagster sub 2) gesommeerd om een valide reden op te geven voor zijn weigering om mee te werken aan deelname van een van zijn kinderen aan een zomerkamp in het buitenland. Zij schrijft aan klaagster sub 2:

“Behoudens in het geval dat uw cliënt valide redenen voor zijn weigering geeft en u mij die per omgaande kenbaar maakt, heb ik opdracht van cliënte om de medewerking van uw cliënt als hiervoor bedoeld in kort geding af te dwingen.”

2.13 Klaagster sub 2 heeft hierop aan verweerster laten weten dat het zomerkamp in het buitenland de reeds tussen partijen afgesproken vakantieregeling doorkruiste, waarna de discussie op dit punt is geëindigd.

2.14 Ter uitvoering van het in 2.11 genoemde vonnis heeft het omgangshuis te Amsterdam voorgesteld een bespreking op 21 juli 2012 te doen plaatsvinden. Klager sub 1 heeft het omgangshuis daarop laten weten dat die afspraak geen doorgang kon vinden omdat hij die dag met zijn kinderen op vakantie zou gaan. Verweerster heeft klager sub 1 vervolgens bij fax van 13 juli 2012 aangezegd dat hij de in het kortgedingvonnis opgelegde dwangsommen zou verbeuren als hij niet op de geplande afspraak zou verschijnen. Ook heeft zij een vordering tot verhoging van de dwangsommen aangezegd. Klaagster sub 2 heeft hierop geantwoord door te wijzen op de overeengekomen vakantieregeling, inhoudende dat de kinderen vanaf 21 juli 2012 drie weken bij klager sub 1 zouden zijn. Nadat het omgangshuis had laten weten dat het zich kon vinden in het verzetten van de afspraak, heeft verweerster aan het omgangshuis een kort geding aangezegd indien het niet zou meewerken aan uitvoering van het kortgedingvonnis. Verweerster heeft vervolg gegeven aan de genoemde aanzeggingen. De afspraak heeft geen doorgang gevonden.

2.15 Bij beschikking van 14 november 2012 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling voor de drie kinderen van partijen uitgesproken voor de duur van een jaar.

2.16 In het kader van de ondertoezichtstelling heeft op 13 maart 2013 multidisciplinair overleg plaatsgevonden waaraan (onder anderen) hebben deelgenomen een medewerkster van het omgangshuis, de kinderpsycholoog, de gezinsvoogden, klager sub 1 en de cliënte van verweerster. Verweerster is op dit multidisciplinair overleg ook verschenen en verklaarde als vertrouwenspersoon voor haar cliënte aanwezig te zijn. Op verzoek van de medewerkster van het omgangshuis heeft verweerster echter van deelname aan de bijeenkomst afgezien. Tijdens het multidisciplinair overleg heeft de kinderpsycholoog onder meer gesteld dat de dochter van partijen bedreigd wordt in haar ontwikkeling door de moeder en dat geen contact met moeder tot volwassenheid de dochter zou redden.

2.17 Na toezending van een verslag van het multidisciplinair overleg door de gezinsvoogd heeft verweerster bij de gezinsvoogd aangedrongen op aanpassing van het verslag, te weten opname daarin van een uitlating die  de kinderpsycholoog aan het einde van het overleg zou hebben gedaan, inhoudend dat zij (de kinderpsycholoog) zich eigenlijk zou moeten terugtrekken omdat er sprake was van een onmogelijke therapeutische relatie die onder meer werd veroorzaakt door de bedreigingen van verweerster, doorlopend een jaar lang, dag in, dag uit. Het verslag is niet in die zin aangepast.

2.18 Ook heeft verweerster bij e-mail van 14 maart 2013 de gezinsvoogd gewezen op de tuchtrechtelijke veroordeling van de kinderpsycholoog van 12 maart 2013, hierboven in 2.9 vermeld, en heeft zij gesteld dat de kinderpsycholoog zich jegens haar cliënte aan soortgelijk laakbaar gedrag schuldig maakt, nu zij haar cliënte tijdens het multidisciplinair overleg (opnieuw) zou hebben gekwalificeerd als iemand met een psychische stoornis, zonder haar ooit te hebben onderzocht. Zij heeft de gezinsvoogd voorts geschreven dat haar cliënte “voldoende munitie in handen heeft om tegen [de kinderpsycholoog] bij het Regionaal Tuchtcollege een klacht in te dienen”. Zij verzoekt de gezinsvoogd aan de ouders op te dragen om te zien naar een ander behandelinstituut.

2.19 Vervolgens heeft verweerster een klacht tegen de kinderpsycholoog ingediend wegens de uitlating die de kinderpsycholoog op het multidisciplinair overleg over haar zou hebben gedaan. Verweerster heeft deze klacht niet namens haar cliënte maar namens zichzelf ingediend. Het omgangshuis heeft daarop de omgangsbegeleiding opgeschort, omdat het gebruik van informatie uit het multidisciplinaire overleg voor een tuchtklacht tegen een hulpverlener naar de mening van het omgangshuis een vertrouwensbreuk opleverde.  Bij brief van 24 april 2013 heeft verweerster het omgangshuis geïnformeerd dat de klacht uitsluitend een geschil tussen haar en de psycholoog betreft en dat ze geen aanleiding ziet om de ingediende klacht in te trekken of te wijzigen. Het omgangshuis heeft verweerster vervolgens laten weten geen reden te zien om op haar brief in te gaan, waarna verweerster op 29 april 2013 het interne en externe klachtenreglement van het omgangshuis bij het omgangshuis heeft opgevraagd.

2.20 Op 8 mei 2013 heeft verweerster zich teruggetrokken als advocaat in deze zaak. 

2.21 Bij brief met bijlagen van 14 januari 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) voortdurend heeft gedreigd met het indienen van klachten tegen hulpverleners van de kinderen indien niet zou worden gedaan wat (de familieleden van) de cliënte van verweerster verlangde(n);

b) de verschuldigdheid van dwangsommen heeft aangezegd en diverse keren heeft gedreigd met een kort geding zonder dat daarvoor een redelijke grond bestond en op grond van onvolledige kennis van het dossier;

c) tijdens een zitting haar optreden als advocaat heeft gewijzigd in optreden als medicus, terwijl de medische gegevens waarop zij zich baseerde slechts gedeeltelijk in het geding waren gebracht;

d) haar rol als advocaat heeft vermengd met die van vertrouwenspersoon in het multidisciplinair overleg;

e) informatie uit het vertrouwelijke multidisciplinair overleg heeft gebruikt om op persoonlijke titel een klacht tegen de kinderpsycholoog in te dienen;

f) in strijd met artikel 21 Rv de rechter onvolledig heeft geïnformeerd door een zodanige selectie van citaten in haar pleitnota op te nemen dat de rechter onvolledig wordt geïnformeerd en op het verkeerde been wordt gezet;

g) zich onnodig grievend over klager sub 1 heeft uitgelaten door hem te beschuldigen van huiselijk geweld.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert tegen de klachten verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. 

5 BEOORDELING

5.1 Als meest verstrekkende verweer heeft verweerster gesteld dat klaagster sub 2 niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht vanwege het ontbreken van een eigen belang. Naar het oordeel van de raad kunnen de verschillende klachtonderdelen niet los van elkaar worden bezien en stellen zij, naar klaagster sub 2 ook heeft betoogd,  een gebrek aan welwillendheid van de zijde van verweerster aan de orde. Het belang van een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid, is een eigen belang van klaagster sub 2, waarover zij dan ook mag klagen. Klaagster sub 2 is daarom ontvankelijk in haar klacht.

5.2 De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klagers. Aan de advocaat van de wederpartij komt een grote mate van vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt, zij het dat hij (1) zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (2) geen feiten mag poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, en (3) ook niet (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig mag schaden zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren en in het dreigen met en entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast.

5.4 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.5 Klagers verwijten verweerster dat zij voortdurend heeft gedreigd met het indienen van klachten tegen hulpverleners van de kinderen, waardoor hulpverleners zich niet volledig (hebben) kunnen richten op de hulpverlening en de ouders het risico lopen dat zij niet langer bereid zijn tot het verlenen van hulp aan de kinderen. Het klachtonderdeel ziet op de klacht die verweerster namens de ouders van haar cliënte tegen de kinderpsycholoog heeft ingediend (zie hiervoor, 2.9), de dreiging met het indienen van een klacht namens haar cliënte tegen de kinderpsycholoog (2.17), het door verweerster zelf indienen van een klacht tegen de kinderpsycholoog (2.18), de dreiging met een kort geding tegen het omgangshuis (2.14) en de wijze waarop verweerster ook het omgangshuis heeft gedreigd met de indiening van klachten (2.18, slot)

5.6 Verweerster heeft betwist dat zij voortdurend heeft gedreigd met het indienen van klachten tegen hulpverleners. Zij wijst erop dat uit de beoordeling van de klacht tegen de kinderpsycholoog (ingediend door de ouders van de cliënte van verweerster) door het regionaal tuchtcollege blijkt dat er wel degelijk goede grond bestond voor dergelijke klachten. Omdat het ontoelaatbaar handelen van deze psycholoog bleef voortduren, zulks tot schade van haar cliënte, heeft verweerster het nodig geacht het handelen van de kinderpsycholoog ook bij de gezinsvoogd aan de orde te stellen. Uiteindelijk heeft zij ook zelf een klacht tegen de kinderpsycholoog ingediend, omdat de kinderpsycholoog haar in het bijzijn van haar cliënte beschuldigd had van bedreigingen. Tegen het omgangshuis heeft zij uiteindelijk geen klacht ingediend. Wel heeft zij het omgangshuis in juli 2012 gedreigd met een kort geding. Ter zitting heeft verweerster op dit punt desgevraagd nader toegelicht dat het niet doorgaan van het kort geding een aanzienlijk uitstel van het begin van de omgang met de kinderen zou betekenen, omdat het omgangshuis de gehele zomervakantie gesloten zou zijn. Ter zitting heeft verweerster voorts gesteld dat haar cliënte meent dat haar ex-echtgenoot doende is om haar en haar familielijn uit het leven van de kinderen te elimineren, dat haar voorgaande advocaat dat proces niet heeft kunnen stoppen en dat zij verweerster heeft gevraagd dat proces met alle middelen die het recht kent te stoppen. Volgens verweerster werd haar cliënte zonder goede gronden afgebeeld als een psychiatrisch patiënt en dreigde zij het slachtoffer te worden van de beeldvorming die zich rondom haar persoon manifesteerde. Dat beeld diende verweerster te bestrijden.

5.7 De raad oordeelt als volgt. Verweerster heeft met haar zojuist weergegeven verweer – mede gelet op de onder 2 weergegeven vaststaande feiten – voldoende toegelicht dat zij in het belang van haar cliënte heeft gehandeld en zich in de gegeven, bijzondere omstandigheden niet onnodig polariserend heeft opgesteld. De klacht die zij namens de ouders van haar cliënte tegen de kinderpsychologe heeft ingediend, is gegrond verklaard. Niet valt in te zien waarom het indienen van die klacht tuchtrechtelijk verwijtbaar zou kunnen zijn. De e-mail die verweerster op 14 maart 2013 aan de gezinsvoogd heeft geschreven over de kinderpsychologe levert evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Die brief is niet onnodig polariserend, nu daarin gemotiveerd en op niet bij voorbaat kansloze gronden aan de gezinsvoogd wordt verzocht de ouders op te dragen naar een andere kinderpsycholoog om te zien. Het indienen van de eigen klacht tegen de kinderpsychologe vond zijn grond in een (vermeende) negatieve uitlating van de kinderpsychologe over verweerster, gedaan in het bijzijn van de cliënte van verweerster en daarmee geëigend om de vertrouwensbasis tussen verweerster en haar cliënte te ondermijnen. Het indienen van die klacht op eigen titel stond verweerster vrij. Dat het omgangshuis met een kort geding is gedreigd als de afspraak op 21 juli 2012 niet zou doorgaan, is in de gegeven omstandigheden ook niet onnodig polariserend. Hierbij is niet alleen van belang dat vast is komen te staan dat het omgangshuis de gehele zomervakantie gesloten zou zijn, zodat de afspraak tot september uitgesteld zou moeten worden indien de afspraak niet zou doorgaan, maar ook dat onbestreden is gebleven dat klager sub 1 slechts had gesteld dat hij verhinderd was omdat hij 21 juli 2012 met de kinderen op vakantie zou gaan, maar niet had uitgelegd waarom hij niet iets later kon vertrekken zodat de afspraak doorgang kon vinden. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel b )

5.8 Klachtonderdeel b ziet op de feiten die zijn vermeld in 2.12 en 2.14. Met dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster zonder redelijke grond en op grond van onvolledige kennis van het dossier de verschuldigdheid van dwangsommen te hebben aangezegd en diverse keren te hebben gedreigd met een kort geding.

5.9 De raad stelt vast dat verweerster – zoals zij ook heeft aangevoerd – klager sub 1 slechts voorwaardelijk een kort geding heeft aangezegd in verband met diens weigering om medewerking te verlenen aan de vakantie van zijn dochter, namelijk voor het geval hij geen valide reden zou geven voor zijn weigering. Na opgave van de redenen van de man heeft verweerster de zaak laten rusten. Dit maakt dat geen tuchtrechtelijke grens is overschreden. De aanzegging van dwangsommen en het aankondigen van een vordering tot verhoging van de dwangsommen nadat klager sub 1 het omgangshuis had laten weten dat de op 21 juli 2012 geplande afspraak geen doorgang kon vinden omdat hij die dag op vakantie zou gaan, kan evenzeer de tuchtrechtelijke toets der kritiek doorstaan. Verwezen wordt in dit verband naar hetgeen de raad aan het slot van 5.7 heeft overwogen over de over en weer in het geding zijnde belangen. Niet onbegrijpelijk is dat bij verweerster en haar cliënte toen de indruk is ontstaan dat klager sub 1 het op gang komen van de bevolen omgang met de moeder trachtte te traineren. Desgevraagd heeft klager sub 1 op zitting nog toegelicht dat hij reeds vliegtickets voor 21 juli 2012 had, maar onbestreden is gebleven dat dit nooit aan verweerster of haar cliënte is gemeld, zodat dit belang voor verweerster niet kenbaar was en geen rol kon spelen in haar afweging. Voorts is van belang dat verweerster (ook) aan deze aanzeggingen geen gevolg heeft gegeven.  Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

5.10 Klachtonderdeel c) ziet op het optreden van verweerster tijdens de kortgedingzitting van 25 mei 2012 (zie onder 2.10). Volgens klagers heeft verweerster tijdens die zitting haar optreden als advocaat op een ontoelaatbare wijze gewijzigd in optreden als medicus. Verweerster heeft zich volgens klagers tijdens de behandeling van het kort geding op brieven van een aantal deskundigen beroepen, die zij aanvankelijk niet en later ter zitting slechts ten dele overgelegd zou hebben. Zij heeft aan de hand daarvan betoogd dat bij haar cliënte geen sprake is van een neurologische of psychiatrische aandoening. Door vervolgens op zitting op vragen van de rechter te antwoorden dat zij als verpleegkundige heeft gewerkt en daarom goed kon uitleggen welke betekenis aan deze brieven moest worden toegekend, zou zij klager sub 1 in zijn verdediging hebben geschaad en haar rollen op ontoelaatbare wijze hebben vermengd.

5.11 Verweerster heeft betwist dat zij eerst ter zitting brieven van deskundigen heeft overgelegd. Klagers hebben dit vervolgens niet aannemelijk gemaakt, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan. Voor het overige valt niet in te zien dat een advocaat ter zitting niet desgevraagd een medische term zou mogen verklaren – al dan niet gebaseerd op kennis uit hoofde van diens voormalige beroep. Verweerster heeft zich derhalve niet schuldig gemaakt aan een ongeoorloofde rolvermenging. Ook klachtonderdeel c) is ongegrond.

5.12 Hetzelfde lot treft klachtonderdeel d). Niet valt in te zien waarom verweerster tuchtrechtelijk laakbaar jegens haar wederpartij zou handelen door te voldoen aan het verzoek van haar cliënte om als vertrouwenspersoon mee te gaan naar een overleg dat was belegd in het kader van de ondertoezichtstelling van haar kinderen. Nu verweerster heeft afgezien van deelname aan dat overleg omdat de overige aanwezigen daartegen bezwaar maakten, valt te minder in te zien wat verweerster wordt verweten.

Ad klachtonderdeel e)

5.13 In klachtonderdeel e) wordt verweerster verweten dat zij informatie uit het vertrouwelijke multidisciplinair overleg heeft gebruikt voor het indienen van haar eigen klacht tegen de kinderpsycholoog. Volgens klagers is die vertrouwelijkheid bij het begin van het overleg afgesproken, althans vloeit die vertrouwelijkheid voort uit de geneeskundige behandelovereenkomst die voor de kinderen is aangegaan door de ouders dan wel uit de beleidsregels die de bureaus jeugdzorg hanteren voor een dergelijk overleg.

5.14 Indien een advocaat in strijd met een voor zijn cliënt geldende en voor de advocaat kenbare verplichting tot geheimhouding gebruik maakt van gegevens, kan dat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van die advocaat opleveren. In dit geval strandt het klachtonderdeel echter reeds daarom, omdat niet is gebleken – naar verweerster terecht heeft betoogd – dat voor de cliënte van verweerster een geheimhoudingsverplichting gold. Dat geheimhouding is overeengekomen aan het begin van het gesprek, blijkt niet uit het verslag van dat gesprek en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Een geneeskundige behandelovereenkomst legt in het algemeen slechts aan de behandelaar een geheimhoudingsverplichting op, niet aan (de wettelijke vertegenwoordigers van) de patiënt. Niet aannemelijk is geworden dat dat in dit geval anders was. Tot slot valt – zonder een nadere toelichting, die ontbreekt – niet in te zien dat de beleidsregels van de  bureaus jeugdzorg de cliënte van verweerster in juridische zin binden. Klachtonderdeel e) is derhalve ook ongegrond. 

Ad klachtonderdelen f) en g)

5.15 De onderdelen f) en g) zien op de beschuldiging van huiselijk geweld die verweerster op de zitting van 25 mei 2012 heeft gedaan aan het adres van klager sub 1 (zie 2.10, hiervoor). Klagers verwijten verweerster dat zij de rechter onvolledig heeft geïnformeerd door een selectie van geciteerde zinnen uit de patiëntenkaart in haar pleitnota op te nemen en daaraan de conclusie te verbinden dat sprake is van huiselijk geweld. Door het opnemen van enkele zinnen wordt volgens klagers een volledig vertekend beeld gegeven van de werkelijkheid. Uit de volledige medische gegevens van de cliënte van verweerster zou volgens klagers blijken dat sprake was van een uitgebreide medische voorgeschiedenis en een uitgebreid voorafgaand hulpverleningstraject. De beschuldiging van huiselijk geweld zou voorts onnodig grievend zijn.

5.16 Verweerster betwist uitdrukkelijk dat zij zinnen uit de patiëntenkaart heeft geknipt en bij elkaar heeft geplakt. Er is geen sprake van falsificatie. Bovendien blijkt uit de zijdens verweerster in het geding gebrachte brief van de huisarts van haar cliënte dat hetgeen in de pleitnota is opgenomen ook daadwerkelijk uit de patiëntenkaart is geciteerd. Dat daarbij een selectie is gemaakt, waaraan verweerster een bepaalde conclusie heeft verbonden, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, aldus verweerster.

5.17 De raad sluit zich bij dit verweer aan. Met artikel 21 Rv wordt beoogd het achterhouden en verdoezelen van voor de beslissing relevante feiten uit te bannen. Die bepaling gaat echter niet zo ver dat verweerster gehouden was alle medische informatie die omtrent haar cliënte voorhanden was bij de huisarts in het geding te brengen. De beschuldiging van huiselijk geweld was in dit geval – hoewel natuurlijk onaangenaam voor klager sub 1 – niet onnodig grievend of anderszins tuchtrechtelijk laakbaar. Zeker nu voor die beschuldiging ook concrete en min of meer objectieve aanwijzingen bestonden in de vorm van gegevens die van de huisarts afkomstig waren, heeft verweerster de beschuldiging niet te lichtvaardig geuit. In het licht van de taak van verweerster om het belang van haar cliënte te behartigen en dus waar mogelijk tegenwicht te bieden aan de beeldvorming die rond haar cliënte was ontstaan, mocht verweerster handelen als zij heeft gedaan. Het is aan de advocaat van de wederpartij om de beschuldiging van huiselijk geweld – zo deze onjuist is – te weerleggen. Ook deze klachtonderdelen zijn mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, G.J.W. Pulles, B. Roodveldt, M.W. Schüller leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl