ECLI:NL:TADRAMS:2014:96 Raad van Discipline Amsterdam 14-069A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:96
Datum uitspraak: 11-04-2014
Datum publicatie: 15-04-2014
Zaaknummer(s): 14-069A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: “Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Samenhang met voorzittersbeslissing inzake 14-068A.”  

Beslissing van 11 april 2014

in de zaak 14-069A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 11 maart 2014 met kenmerk 4013-1313, door de raad ontvangen op 13 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is beherend vennoot van een commanditaire vennootschap ("de CV"), waarin de nalatenschap van de vader van klaagster en haar drie zusters is ondergebracht. Klaagsters zusters zijn commanditaire vennoten.

1.3 Twee zusters hebben een geschil met klaagster, waarin zij worden bijgestaan door verweerder.

1.4 Het geschil ziet op de bedrijfsvoering van de CV en de financiële verantwoording daarvan door klaagster en vormt het onderwerp van een arbitrageprocedure. De arbiters zijn benoemd door de kantonrechter.

1.5 Voorafgaand aan de arbitrageprocedure is een bespreking gevoerd in een poging het geschil tussen de zusters minnelijk op te lossen. Voorafgaand aan deze bespreking heeft verweerder namens zijn cliënten verzocht om inzage in de boekhouding van de CV.

1.6 De echtgenoot van klaagster is de enig werknemer van de CV. Als beherend vennoot is klaagster de leidinggevende van haar echtgenoot. De echtgenoot heeft eveneens een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klachtzaak is in behandeling bij de raad van discipline onder zaaknummer 14-068A. Op dezelfde datum als de onderhavige voorzittersbeslissing zal ook in die klachtzaak een voorzittersbeslissing gewezen worden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij op chantabele wijze voorwaarden heeft gesteld aan het plaatsvinden van een al afgesproken bespreking tussen partijen en daardoor een buitengerechtelijke oplossing heeft gefrustreerd;

b) hij de advocaat van klaagster heeft benaderd en aangeschreven, nadat deze zich als advocaat in de kwestie had teruggetrokken, waardoor hij klaagster financieel heeft benadeeld;

c) hij informatie over de echtgenoot van klaagster, met betrekking tot diens ziekteverzuim als werknemer van de CV, heeft gebruikt in de procedure;

d) hij, ondanks zijn eerdere aankondiging niet te zullen verschijnen, op het laatste moment alsnog op zitting bij de kantonrechter is verschenen en daardoor klaagster in haar verdediging heeft geschaad;

e) hij in een aantal bijeenkomsten ongefundeerde uitspraken heeft gedaan, zoals de uitspraak dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal, met het doel klaagster te kwetsen, te chanteren en/of te schaden;

f) hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door:

• eerste onderdeel: zowel op te treden voor de moeder van partijen als voor de twee commanditair vennoten;

• tweede onderdeel: in de arbitragezaak de vierde zuster als `verweerder´ te hebben aangemerkt, terwijl die met het geschil niets te maken heeft.

g) hij vergaande kennis over de privé-situatie van klaagster heeft verzameld, die bevindingen als pressiemiddel tegen klaagster gebruikt en daardoor klaagsters privacy heeft geschonden.

3 BEOORDELING

3.1 Nu de klacht is gericht tegen verweerder als advocaat van klaagsters wederpartijen stelt de voorzitter bij de beoordeling van de klacht voorop dat een advocaat, volgens vaste rechtspraak van het hof van discipline, een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem goeddunkt, zulks in overleg met zijn cliënt. Deze vrijheid is niet absoluut. Deze wordt onder meer beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal wat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft verweerder erkent dat hij voorafgaand aan de geplande bespreking namens zijn cliënten om inzage in de boekhouding van de CV heeft verzocht. Na de weigering van de inzage door klaagster achtten verweerders cliënten in eerste instantie een bespreking niet zinvol en besloten zij de bespreking niet door te laten gaan, welke mening verweerders cliënten daags voor de bespreking alsnog hebben herzien, aldus verweerder.

3.3 De voorzitters constateert dat verweerder slechts het standpunt van zijn cliënten heeft overgebracht in de verschillende stadia voorafgaand aan de bespreking. Klaagster kan verweerder niet verwijten dat hij het standpunt van zijn cliënten overbrengt. Daar komt bij dat het geschil tussen verweerders cliënten en klaagster met name ziet op de financiële afwikkeling van de CV, zodat het in eerste instantie ingenomen standpunt (welk standpunt door verweerder is overgebracht) niet als onredelijk kan worden bestempeld.

3.4 Met zijn handelwijze heeft verweerder bovengenoemde tuchtrechtelijke maatstaf niet overschreden. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

3.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij contact heeft opgenomen met haar advocaat, nadat zij de opdracht zou hebben beëindigd. Verweerder heeft hier, onbetwist door klaagster, tegenover gesteld dat hij zich uitsluitend tot haar heeft gewend in de perioden waarin zij voor klaagster optrad.

3.6 Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

3.7 Onderdeel c) betreft het verwijt dat verweerder informatie over het ziekteverzuim van de werknemer van de CV, tevens klaagsters echtgenoot, in de arbitrageprocedure tussen klaagster en de twee commanditair vennoten in het geding heeft gebracht. Uit het klachtdossier maakt de voorzitter op dat de wijze waarop klaagster als beherend vennoot haar werkzaamheden voor de CV vervult (welke mede zien op haar functie als leidinggevende van de werknemer/echtgenoot) relevant is voor de arbitrageprocedure tussen partijen. Bovendien blijkt uit het klachtdossier dat klaagster de informatie over de werknemer/haar echtgenoot zelf aan de cliënten van verweerder heeft toegezonden. Op grond van het voorgaande stond het verweerder, in het licht van bovengenoemde tuchtrechtelijke maatstaf, vrij om deze informatie, op instructie van zijn cliënten, in het geding te brengen in de arbitrageprocedure.

3.8 Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.

3.9 De handelwijze waarop klachtonderdeel d) ziet, te weten het ter zitting van de kantonrechter verschijnen ondanks de eerdere aankondiging daarvan af te zien, valt binnen de advocatuurlijke vrijheid van verweerder. Dit geldt temeer nu uit het klachtdossier blijkt dat verweerder voorafgaand aan de zitting zijn komst, alsmede de aanleiding voor zijn komst, zowel aan de kantonrechter als aan klaagster heeft aangekondigd.

3.10 Klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.

3.11 Met klachtonderdeel e) wordt verweerder verweten klaagster van ondermeer diefstal te hebben beschuldigd, met het doel haar te schaden, chanteren of kwetsen. Verweerder ontkent uitspraken te hebben gedaan met een dergelijk doel, maar erkent wel dat hij het standpunt van zijn cliënten heeft verkondigd, inhoudend dat klaagster zich mogelijk schuldig maakt aan verduistering in het kader van haar taak als beherend vennoot van de CV.

3.12 De door verweerder erkende uitlating betreft het overbrengen van het standpunt van zijn cliënten. Wederom getoetst aan bovengenoemde tuchtrechtelijke maatstaf valt deze uitlating binnen zijn advocatuurlijke vrijheid. Klaagster kan verweerder immers niet verwijten standpunten uit te dragen, waarvan in de arbitrageprocedure tussen partijen moet worden uitgemaakt of die al dan niet juist zijn. Dat maakt verweerders uitlating niet tuchtrechtelijk laakbaar. Andere uitlatingen van verweerder, waarop klachtonderdeel e) kennelijk ziet, zijn niet komen vast te staan. De verwijtbaarheid van dergelijke (gestelde) uitlatingen kan derhalve ook niet worden vastgesteld.

3.13 Op grond van het voorgaande is ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond.

3.14 Klaagster verwijt verweerder in klachtonderdeel f), eerste onderdeel, zich schuldig te hebben gemaakt aan belangenverstrengeling door zowel op te treden voor de twee commanditaire vennoten als voor de moeder van alle zussen. Verweerder ontkent voor de moeder van de vier zussen op te treden of te hebben opgetreden, terwijl klaagster haar verwijt niet onderbouwt. De feiten waarop het eerste onderdeel van klachtonderdeel f) is gebaseerd zijn dan ook niet komen vast te staan en dit eerste deel is daarom kennelijk ongegrond. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat het niet aan klaagster is om te klagen over eventuele belangenverstrengeling tussen de twee commanditaire vennoten en hun moeder. De mogelijkheid om te klagen over belangenverstrengeling van een advocaat staat slechts open voor de rechtstreeks betrokkenen, in dit geval verweerders cliënten.

3.15 Naar aanleiding van het tweede onderdeel van klachtonderdeel f), over het aanduiden van de vierde zuster als "verweerder" in de arbitragezaak, heeft verweerder toegelicht dat de vierde zuster (eveneens commanditaire vennoot van de CV) zich in het geschil aan de zijde van klaagster heeft geschaard. Ook stelt verweerder dat, in de arbitrageprocedure over de financiële afwikkeling van de CV, alle vennoten betrokken moesten worden en hij daarom (naast de aanduiding van zijn cliënten als ´verzoekers´) zowel klaagster als de vierde zuster heeft aangeduid als ´verweerders´ (om precies te zijn als "gerequestreerden").

3.16 Deze aanduiding van de vierde zuster acht de voorzitter, mede gelet op de hiervoor genoemde tuchtrechtelijke maatstaf, niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het tweede onderdeel van klachtonderdeel f) is daarom eveneens kennelijk ongegrond. Ook hier overweegt de voorzitter, wederom ten overvloede, dat het niet aan klaagster is om zich te beklagen over de aanduiding van haar vierde zuster in de arbitrageprocedure; dat is uitsluitend aan deze zuster.

3.17 De conclusie is dat klachtonderdeel f) in zijn geheel kennelijk ongegrond is.

3.18 De feiten waarop klachtonderdeel g) is gebaseerd blijken niet voldoende duidelijk uit het dossier en worden (overigens om dezelfde reden) door verweerder betwist. Nu het op dit punt het woord van klaagster is tegenover dat van verweerder kunnen deze feiten niet worden vastgesteld en kan evenmin de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het gestelde handelen van verweerder worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

3.19 Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 11 april 2014

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.