ECLI:NL:TADRAMS:2014:94 Raad van Discipline Amsterdam 14-070A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:94
Datum uitspraak: 10-04-2014
Datum publicatie: 15-04-2014
Zaaknummer(s): 14-070A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van misleidende mededelingen zijdens verweerder.

Beslissing van 10 april 2014

in de zaak 14-070A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 11 maart 2013 (bedoeld zal zijn 2014) met kenmerk 4013-1306, door de raad ontvangen op 13 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager was tot 1 oktober 2011 in loondienst bij werkgever X. Op verzoek van X is de arbeidsovereenkomst tussen klager en X ontbonden zonder toekenning van een ontbindingsvergoeding aan klager.

1.3 Tegen X is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in verband met verdenking van overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs). In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport een aantal rapporten uitgebracht.

1.4 Op 16 mei 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en een vertegenwoordiger van X alsmede een vertegenwoordiger van het moederbedrijf van X. Op 12 juni 2013 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen klager en de vertegenwoordiger van X, waarbij klager werd vergezeld door een persoonlijke vriend/kennis en de vertegenwoordiger van X door verweerder. Tijdens deze gesprekken is tussen partijen gesproken over een financiële vergoeding, door X te betalen aan klager.

1.5 Bij brief van 26 juni 2013 aan klager heeft X hetgeen in voornoemde gesprekken was besproken bevestigd. De vertegenwoordiger van X schrijft (onder meer) het volgende:

Na gesprekken die wij voerden in Rotterdam, op 16 mei jl. met [Y] en op 12 juni jl. met de heer [Z] en [verweerder], wil ik u graag het volgende bevestigen.

Zoals ik heb aangegeven in het laatste gesprek, hebben wij uw arbeidsdossier bekeken en uw zaak mede door advocaten van Stibbe – niet eerder betrokken bij uw zaak – laten beoordelen. De Kantonrechter heeft uw arbeidsovereenkomst met [X] ontbonden per 1 oktober 2011. De Kantonrechter heeft de oorzaak van het verschil van inzicht dat is ontstaan met het toenmalige management van [X] geheel aan u toegerekend, vanwege de wijze waarop u uw bezwaren aan het management en niet aan uw direct leidinggevende kenbaar maakte. De Kantonrechter heeft u om deze reden geen financiële vergoeding toegekend. Mede gezien uw lange arbeidsverleden bij [X], met positieve beoordelingen in de periode voordat de verschillen van inzicht ontstonden, willen wij ons best doen u te helpen weer aan de slag te komen en in de tussentijd een financiële vergoeding te verstrekken. (…)

In de twee eerdere gesprekken die wij hadden hebben wij toegelicht dat het voor [X] niet mogelijk is om op enigerlei wijze in te gaan op de financiële eisen door u gesteld in uw brieven aan de directie van [X Inc.] in de Verenigde Staten. Gedurende de looptijd van het strafrechtelijk onderzoek tegen [X] kunnen wij in deze zaak geen mededelingen doen. (…)

U heeft eerder geschreven dat u van plan bent om informatie over [X] aan allerlei instanties te sturen. Naar onze mening is dat niet nodig omdat het openbaar ministerie die informatie al heeft en daarop ook actie richting [X] heeft ondernomen. Als de strafzaak definitief is afgerond kunnen wij indien u dat wenst opnieuw met u om de tafel zitten om de zaak te bekijken. Wij gaan er daarbij wel van uit dat u zult willen afzien van enige verdere publicatie totdat de strafzaak is afgerond, met dien verstande dat u, zoals hierboven gesteld, vanzelfsprekend geheel vrij bent om binnen het kader van de strafzaak de medewerking te geven die men van u verlangt.

Samengevat houdt het voorstel het volgende in:

- een financiële vergoeding ter hoogte van € 112.000,--, welk bedrag overeenkomt met het maximale bedrag (afgerond) dat u had kunnen ontvangen in de beëindigingsprocedure voor de kantonrechter op basis van de juiste salarisgegevens. [X] zal dat bedrag dan in twee gelijke termijnen overmaken in juli en october; (…)

1.7 Klager heeft het voorstel niet aanvaard. Tussen klager en X heeft vervolgens een e-mailwisseling plaatsgevonden. Bij e-mail van 27 juni 2013 aan X heeft klager onder meer het volgende geschreven:

 Dit bedrag (mijn berekening van het bedrag) gaat echter uit van een normale beëindiging van een arbeidsovereenkomst. En zoals u weet mevrouw [A] is daar geen sprake van. Ik ben klokkenluider zoals u weet (dat heeft de heer [B] op 12 juni aan u duidelijk gemaakt) en daar bestaan tot op heden geen arbeidsreglementen voor. (…)

1.8 Bij e-mail van 8 oktober 2013 aan klager heeft X het volgende geschreven:

 Wij hebben in het verleden duidelijke standpunten uitgewisseld en gelet daarop is ons niet duidelijk wat u nu van [X] verlangt. Op dit moment achten wij het verstandig eerste de lopende zaak af te wachten.

1.9 Bij brief van 21 november 2013 heeft klager zijn klacht kenbaar gemaakt aan het kantoor van verweerder. In reactie hierop is klager bij brief van 6 december 2013 meegedeeld dat het kantoor op basis van gedragsregels voor advocaten geen inhoudelijke mededelingen kan doen over haar advisering aan derden.

1.10 Bij brief van 8 december 2013 heeft klager zijn klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in woord en geschrift misleidende uitspraken heeft gedaan tijdens bemiddelingspogingen tussen klager en X.

2.2 Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat hij een regeling met X wilde treffen om het hem aangedane onrecht recht te zetten, omdat uit een rapport van IL&T (Inspectie Leefomgeving en Transport) zou blijken dat klager gelijk  had dat X fraudeerde met de door haar geproduceerde vaten. Verweerder heeft gezegd dat niet aan de eisen van klager kon worden voldaan, omdat voldoening daaraan gezien zou kunnen worden als “zwijggeld”, terwijl het door X aangeboden bedrag van € 112.000,-- wel mogelijk zou zijn, omdat dit zou kunnen worden gekwalificeerd als een achterstallige ontslagvergoeding. Klager acht dit, gelet op het rapport van IL&T misleidend. Voorts acht klager misleidend dat verweerder als reden voor het voorstel zijdens X heeft opgegeven dat dit soort zaken in het arbeidsrecht is geregeld, terwijl klager klokkenluider is en daarvoor geen wetten en regels gelden. 

3 BEOORDELING

3.1 Voorop staat dat verweerder X niet heeft bijgestaan in de ontbindingsprocedure tussen klager en X. Uit de stukken van het dossier blijkt verder dat X (het kantoor van) verweerder in een later stadium heeft gevraagd om het arbeidsdossier van klager te beoordelen.

3.2 Naar de voorzitter begrijpt, heeft klager X verzocht om een financiële vergoeding omdat klager meent dat X de kantonrechter in de ontbindingsprocedure niet juist heeft voorgelicht. Uit de hiervoor onder 1.7 geciteerde e-mail van klager blijkt dat klager tijdens de bespreking op 12 juni 2013 het standpunt heeft ingenomen een klokkenluider te zijn. Verweerder heeft gesteld dat hij indachtig deze situatie en het nog lopende strafrechtelijke onderzoek heeft gezegd dat X bij die stand van zaken risico’s zou lopen indien zij geld zou betalen ter afkoop van het inlichten van allerlei instanties (zie hiervoor onder 1.6). Verweerder betwist dat hij zou hebben gesproken van zwijggeld en heeft toegelicht dat van een poging tot omkoping geen sprake kan zijn, omdat klager de status van ambtenaar of werknemer/lasthebber ontbeert.

3.3 De voorzitter gaat ervan uit dat verweerder niet de term zwijggeld heeft gebruikt maar dat klager het voorstel van X zo heeft opgevat. Klager is immers van mening dat iets betalen dat van een rechter niet hoeft kan worden gezien als “ zwijggeld”. Wat hier van zij, de voorzitter is van oordeel dat er van misleiding door verweerder geen sprake is. Niet is gebleken dat aan klager door verweerder, die het standpunt van X vertolkte, bij het beproeven van een financiële regeling, een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Over het standpunt dat klokkenluiderszaken niet in het kader van het arbeidsrecht moeten worden geregeld of opgelost, valt volgens verweerder te twisten. Verweerder stelt echter dat hij zich namens X heeft beperkt tot het aanbieden van een vergoeding conform hetgeen de voormalige gemachtigde van klager destijds heeft verzocht. Dat verweerder zich bij advisering van zijn cliënte heeft gebaseerd op het arbeidsrecht is – mede gelet op de hiervoor onder 3.1 bedoelde opdracht van zijn cliënte en het feit dat klager en x in een arbeidsverhouding tot elkaar hebben gestaan – begrijpelijk. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat verweerders handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

3.4 De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 april 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.