ECLI:NL:TADRAMS:2014:75 Raad van Discipline Amsterdam 13-146A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:75
Datum uitspraak: 12-03-2014
Datum publicatie: 18-03-2014
Zaaknummer(s): 13-146A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder is ernstig tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van klager tijdens diens faillissement. Evenmin heeft verweerder adequaat gereageerd op verzoeken van klager. Ten slotte heeft verweerder in weerwil van verschillende verzoeken van de deken en klager hiertoe klagers dossier niet aan klager overgedragen. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing van drie maanden met bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen veertien dagen het dossier aan klager verstrekt.

Beslissing van 12 maart 2014

in de zaak 13-146A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

gemachtigde: mr.

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 augustus 2013 met kenmerk 1313-332, door de raad ontvangen op 8 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zittingen van de raad van 12 november 2013 en 28 januari 2014. Op eerstgenoemde zitting zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder verschenen. Op laatstgenoemde zitting is klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Van beide zittingen is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 19;

- het proces-verbaal van de zitting van 12 november 2013 en de daaraan als bijlagen gehechte stukken;

- de brief van de gemachtigde van klager aan de raad van 13 december 2013 met als bijlage een afschrift van zijn brief aan verweerder van diezelfde datum; en

- de brief van de gemachtigde van klager aan de raad van 13 januari 2014 met als bijlage de brief van klager aan verweerder van 19 april 2012.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zittingen is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is in 2007 failliet gegaan. Klager exploiteerde een horecaonderneming. Curator in het faillissement van klager was de heer mr. E (hierna: de curator). Verweerder heeft klager vanaf oktober/begin november 2009 bijgestaan tijdens het faillissement en na de afwikkeling daarvan.

2.3 De eerste periode van het faillissement heeft de curator toegestaan dat klager zijn onderneming voortzette. Medio 2009 heeft de kredietverstrekker van klager echter de kredietrelatie met klager opgezegd en geëist dat het pand van klager waarin de onderneming werd gedreven werd verkocht. Klager is op zoek gegaan naar een kopende partij, welke hij vond in de heer B. Omdat klager de exploitatie van zijn onderneming na beëindiging van zijn faillissement weer wilde voortzetten, was het voor klager belangrijk dat met de koper van het pand een terugkooprecht voor hem zou worden overeengekomen. Ook wilde klager met de koper een huurovereenkomst voor het pand sluiten. Verweerder heeft klager ook tijdens de onderhandelingen met de koper/verhuurder bijgestaan. Door de heer B is aan klager op enig moment een huurovereenkomst met een koopoptie voor klager voorgelegd, die door klager is ondertekend.

2.4 De heer B heeft zich na het sluiten van de koopovereenkomst met de curator echter op het standpunt gesteld dat tussen hem en klager geen huurovereenkomst tot stand was gekomen, omdat klager de overeenkomst onder een voorbehoud had getekend. Hierover is tussen klager en de heer B een dispuut ontstaan.

2.5 De curator heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat hij, bij gebreke van een geldige huurovereenkomst, genoodzaakt was het pand geheel ontruimd op te leveren. Verweerder heeft de curator namens klager bij brief van 17 december 2009 aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het verlies van de horecaonderneming van klager ingeval de curator het pand huurvrij zou leveren. Deze brief luidt, voor zover van belang:

"Zoals u wellicht bekend, heeft [de heer B] thans het standpunt ingenomen dat geen overeenstemming met cliënt is / kan worden bereikt en dienovereenkomstig aan u heeft verzocht / zal verzoeken huurvrij te leveren.

De stelling van [de heer B] wordt uitdrukkelijk betwist. Sterker nog, aan [de heer B] is kenbaar gemaakt c.q. voorgesteld tijdens de bespreking gisteren ten kantore van zijn advocaat, dat hij de overeenkomst kan neerleggen zoals deze naar zijn mening zou moeten luiden. Dus alle wensen en voorgestelde wijzigingen van de zijde van cliënt kunnen geheel naast zich neer worden gelegd. (…)

Gelet op voornoemde, lijkt cliënt van oordeel dat [de heer B] niet (langer) als koper te goede trouw kan worden aangemerkt. Het lijkt er [de heer B] thans alleen nog om te doen, [het pand] vrij van huur te verwerven teneinde deze vervolgens (tegen een hoge overnamesom) aan een andere exploitant aan te bieden.

Ik verzoek ik u hierbij dan ook uitdrukkelijk niet in te gaan op het verzoek van [de heer B]. Voor zover u hiertoe toch mocht besluiten, wordt u nu reeds voor alsdan aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het verlies (tegen nulprijs) van [de onderneming]. Overigens kan ik mij niet voorstellen dat u tot een dergelijke deal heeft besloten, daar hiervoor geen enkele aanleiding toe was. Ik breng u in herinnering dat u eerder zelfs een bod heeft ontvangen dan reeds € 100.000,-- hoger was, met behoud van exploitatie van [de onderneming]. Uitsluitend omwille van het feit dat deze partij niet wilde aan een terugkoopoptie had cliënt een voorkeur voor de "deal" van [de heer B], waar deze terugkoopoptie wel gegarandeerd was. (…)"

2.6 De curator heeft niettemin besloten tot ontruiming en lege oplevering van het pand.

2.7 Omdat klager meende dat de curator het faillissement op een "schandalige" wijze afwikkelde – ten gevolge waarvan klager ernstig financieel nadeel stelde te lijden – heeft klager verweerder verzocht na te gaan of en in hoeverre de curator aansprakelijk kon worden gehouden voor de door klager geleden schade.

Voorstel tot behandeling van de zaak aan dochter klager d.d. 12 april 2010

2.8 De dochter van klager was nauw betrokken bij het faillissement van klager. Zij heeft verweerder begin 2010 verzocht of hij bereid was klager bij te blijven staan en/of een claim tegen de curator in behandeling te nemen. Zij heeft zich toen bereid verklaard een voorschotbetaling van € 5.000 te doen aan verweerder (exclusief btw en kantoorkosten).

2.9 Bij brief van 12 april 2010 heeft verweerder aan de dochter van klager advies uitgebracht omtrent de mogelijkheden om de curator aansprakelijk te stellen. Verweerder concludeert in dat advies:

“(…) ik ben en blijf van mening dat de curator er niet voldoende in zal kunnen slagen op alle punten voornoemd verweer te voeren.”

Ook schrijft hij:

“Met name na opheffing van het faillissement zal het zaak zijn de curator echt in rechte te betrekken.”

2.10 In de brief wordt ook vermeld dat verweerder op basis van een uurtarief werkt en wat zijn uurtarief is. Verweerder doet de dochter van klager ten slotte in de brief van 12 april 2010 een voorstel tot behandeling van de zaak, inhoudende dat hij een bepaalde voorschotbetaling ontvangt en bij het uitblijven van resultaat zal afzien van de resterende kosten uit het eerste traject van rechtsbijstand. Het voorstel is niet aanvaard.

Gang van zaken na het faillissement

2.11 In de loop van 2011 is het faillissement van klager afgewikkeld. Na opheffing van het faillissement bleek dat de curator – vanwege het dispuut tussen klager en de heer B – een bedrag van ruim € 50.000 had geparkeerd op de derdengeldenrekening van het kantoor van een notaris te Den Haag (hierna: de notaris). De notaris was slechts gerechtigd voormeld bedrag aan klager uit te betalen, indien klager afstand zou doen van de aanspraken die hij op de heer B had, dan wel indien sprake was van een rechterlijke uitspraak op grond waarvan de notaris tot uitbetaling diende over te gaan.

2.12 Klager heeft verweerder bij brief van 19 april 2012 het volgende geschreven:

"Op jouw verzoek, noem ik hieronder enkele punten die we de curator zeker kunnen verwijten:

(…)

[Verweerder], het is toch schandalig dat het recht van terugkoop gewoonweg uit de koopovereenkomst geschrapt is, terwijl jij, (…) én ik het koopcontract gelezen hebben en wel met terugkooprecht.

Tot onze verbazing heeft [de curator] nog €52.000 over ondanks zijn belachelijk hoge declaratie (…). Hij verbindt hier echter de verplichting aan om af te zien van een huurcontract. Dit geeft reeds aan dat de curator verzuimd heeft om zich in te zetten voor een normale overname cq huurcontract.

(…)

Laat even weten wanneer het jou schikt e.e.a. te overleggen c.q. verder uit te werken."

2.13 Bij e-mail van 13 juli 2012 heeft klager verweerder als volgt bericht:

"Helaas ontving ik geen reactie op mijn eerder ingesproken voicemailberichten.

Gelet op de ernstige situatie waarin ik nog steeds verkeer en de patstelling ( spagaat ) waarin de curator mij gebracht heeft, verzoek ik u vriendelijk mij schriftelijk te willen informeren omtrent het volgende:

1) Is de brief van maart 2012 ( gericht aan de notaris in Den Haag ) ook daadwerkelijk verstuurd ? Zo ja, dan ontvang ik graag een afschrift.

2) Is – indien verstuurd – op deze brief een reactie ontvangen ? Zo ja, dan ontvang ik ook graag hiervan een afschrift.

3) Last but not least, wat is uw plan van aanpak cq visie mbt de omvangrijke schade die door de curator in de achterliggende periode is aangericht ? Op dit moment gebeurt er niets en verstrijkt er straks ook nog een termijn van 5 jaar. Ook hieromtrent graag uw schriftelijke uitleg."

2.14 Naar aanleiding van deze e-mail heeft verweerder op zijn kantoor een gesprek met klager gehad. Besproken is toen dat klager ook een andere advocaat, mr. M, had ingeschakeld, die in ieder geval voor klager een brief naar de notaris had verzonden. In verband daarmee is afgesproken dat verweerder de notaris op dat moment niet zou aanschrijven. Op enig moment in september/oktober 2012 is de bemoeienis van mr. M geëindigd en is klager weer bij verweerder op kantoor geweest.

2.15 Bij faxbrief van 18 oktober 2012 heeft verweerder de (voormalige) curator het volgende geschreven:

"Onlangs heeft zich (wederom) tot mij gewend [klager], met het verzoek hem te adviseren over de afwikkeling van het faillissement; in het bijzonder over een depotovereenkomst d.d. 17 augustus 2011. (…)

Het is voor mij – op basis van de mij ter beschikking staande informatie – dan ook nagenoeg onmogelijk cliënt te adviseren, of hij tot ondertekening van deze depotovereenkomst moet overgaan. Immers, zoals ik het begrijp, zou cliënt door ondertekening hiervan weliswaar een bedrag ineens ontvangen, maar moet hij afstand doen van aanspraken jegens [de heer B]. (…)"

2.16 Een afschrift van die brief heeft verweerder ook aan de notaris gezonden.

2.17 De (voormalige) curator heeft verweerder bij brief van 31 oktober 2012 als volgt bericht:

"In uw fax van 18 oktober 2012 stelt u mij drie vragen. Voor beantwoording van de eerste twee vragen verwijs ik u kortheidshalve naar mijn brief met bijlagen van 30 maart 2012 aan de toenmalige advocaat van uw cliënt, de heer mr. M. (…) u [heeft] in der tijd cliënt bijgestaan tijdens de onderhandelingen met de koper/verhuurder. De uitkomst van deze onderhandelingen was dat koper/verhuurder en uw cliënt van mening verschilden over de vraag of al dan niet een (huur)overeenkomst voor het onroerend goed met terugkoopoptie tot stand is gekomen.

Daar uw cliënt zich in der tijd op het standpunt bleef stellen dat hem in alle redelijkheid niet langer een (huur)overeenkomst kon worden geweigerd, heb ik u per mail van 4 januari 2010 geadviseerd dit standpunt kenbaar te maken aan de advocaat van koper/verhuurder. Tevens heb ik u in deze mail aangegeven dat de curator noch de rechter-commissaris kunnen bepalen of tussen uw cliënt en koper een (huur)overeenkomst is gesloten. Uw cliënt had in der tijd juridisch de mogelijkheid buiten de boedel om te procederen tegen koper. Om de invloed te regelen die de faillietverklaring heeft op processen waarin de gefailleerde eiser of gedaagde is, heeft de wet een onderscheiding in rechtsvorderingen aangenomen, waaronder vorderingen waarbij de boedel niet rechtstreeks betrokken is, die voor alles persoonlijke of familiebelangen van de gefailleerde betreffen. Om die reden heeft curator in overleg met de advocaat van koper/verhuurder en met goedkeuring van de rechter-commissaris, de rechten van uw cliënt jegens koper ter zake het onroerend goed veilig gesteld. Het is nu aan uw cliënt te bepalen hoe hier verder mee om te gaan."

2.18 Bij e-mail van 10 november 2012 heeft klager aan verweerder geschreven:

"Met referte aan de brief van [de curator] dd 31 oktober jl. bericht ik u als volgt.(…)

Er moet een start worden gemaakt met de aansprakelijkheidsstelling [van de voormalige curator, raad] en de gang naar de Tuchtrechter. Daarvoor zijn nieuwe gelden noodzakelijk. In dat kader is een nieuw plan van aanpak essentieel.

Te beginnen met de onvoorwaardelijke uitbetaling van € 52000,=.

In dat kader verzoek ik u vriendelijk te willen bewerkstellingen dat dit bedrag alsnog onvoorwaardelijk en met behoud van al mijn rechten aan mij wordt uitbetaald. Het lijkt mij billijk dat deze uitbetaling binnen 14 dagen na heden een feit is.

Indien het u niet lukt deze onvoorwaardelijke uitbetaling te realiseren dan verzoek ik vriendelijk om uw schriftelijke uitleg en motivatie.

Tevens verzoek ik om toezending van een offerte/opgave met betrekking tot uw kosten ingeval ik u inschakel bij de start van een klachtzaak c.q. de aansprakelijkheidsstelling tegen de voormalig curator (…). Reeds eerder heb ik om deze opgave verzocht maar tot op heden mocht ik deze niet ontvangen. Met een offerte wil ik voorkomen dat mijn financiële reserves nodeloos worden uitgeput. Het lijkt mij gewenst een package-deal te sluiten indien ik – na beraad – zou besluiten u in te schakelen voor de verdere stappen tegen [de curator]. In dat kader is een opgave van uw kosten van groot belang en doorslaggevend."

2.19 Bij brief van 3 december 2012 heeft klager aan verweerder geschreven:

"Ondanks uw belofte is mijn urgente e-mail van 7 november jl. [bedoeld wordt 10 november 2012, raad] helaas nog niet door u beantwoord. Gelet op de situatie – en deze is u volledig bekend – waarin ik verkeer, is uitsluitsel met betrekking tot deze e-mail voor mij van groot belang. Bovendien zijn mijn gestelde vragen legitiem en bepalend voor mijn vervolgstappen. Ik verzoek opnieuw om uw beantwoording. (…)

Tot slot ontvang ik graag een afschrift van uw brief aan [de curator] waarin u hem in eerder stadium aansprakelijk heeft gesteld. Deze brief is niet in mijn bezit."

2.20 Bij brief met bijlagen van 13 december 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.21 Bij e-mail van 3 januari 2013 heeft de notaris aan klager geschreven:

"Ik reactie op uw berichten deel ik u nogmaals mede dat wij eerst tot uitbetaling van de depotgelden kunnen overgaan nadat wij hebben  vernomen van alle partijen dat aan een voorwaarde voor uitbetaling, zoals overeengekomen in de depotovereenkomst, is voldaan.

Op 18 oktober 2012 ontving ik overigens een fax bericht van [verweerder] die namens u aangaf dat hij contact zou opnemen met de [curator] en daarna bij mij zou terugkomen op deze kwestie. Ik heb sindsdien niet meer van [verweerder] vernomen. (…)

Graag verneem ik zoals gezegd (per e-mail) van u (dan wel uw advocaat) welke voorwaarde naar uw mening is vervuld zodat tot uitbetaling kan worden overgegaan."

Afgifte dossier

2.22 Eind mei 2013 heeft klager aan de deken kenbaar gemaakt toezending van het gehele zich onder verweerder bevindende dossier van verweerder te wensen. Dit verzoek heeft de deken aan verweerder doorgeleid bij brief van 31 mei 2013. Omdat een reactie uitbleef, heeft de deken verweerder bij brief van 9 juli 2013 gerappelleerd. Verweerder heeft niet gereageerd.

2.23 Ter zitting van de raad van 12 november 2013 heeft verweerder aan klager toegezegd binnen een week na de zitting het gehele dossier van klager aan hem af te geven (alle stukken, correspondentie, etc. die betrekking hebben op de procedure(s), aansprakelijkstellingen en andere werkzaamheden die verweerder voor klager heeft verricht). Verweerder is deze toezegging niet nagekomen.

2.24 De gemachtigde van klager – die inmiddels ook als gemachtigde van klager optrad in de zaak tegen de notaris en de curator – heeft verweerder bij brief van 13 december 2013 het volgende geschreven:

"Onder verwijzing naar de (fax)brief die ik u op 21 november 2013 stuurde mijn telefonisch ingediende gelijkluidende verzoek, verzoek ik u nogmaals tot afgifte van de dossierstukken van mijn cliënt [klager].

Zonder tegenbericht verwacht ik maandag 16 december de betreffende dossierstukken te ontvangen op mijn kantooradres."

2.25 Verweerder heeft niet gereageerd op deze brief en is niet tot afgifte van het dossier overgegaan.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in gebreke is gebleven klagers zaak op zorgvuldige en adequate wijze te behandelen, zowel tijdens als na het faillissement, in de kwestie van het depot van € 52.000 en de kwestie van de aansprakelijkstelling van de curator;

b) hij voor klager aan het werk is gegaan zonder behoorlijk procesadvies en zonder kostenbegroting; en

c) hij niet reageert op klagers verzoeken om het dossier aan hem ter beschikking te stellen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder acht de klacht ongegrond. Verweerder heeft aangevoerd dat hij pas in een zeer laat stadium van het faillissement door klager is verzocht hem als advocaat bij te staan. Verweerder heeft zich in het belang van klager diverse malen rechtstreeks met de rechter-commissaris in het faillissement verstaan. Deze bleef de handelingen van de curator echter steunen. Verweerder heeft klager (via zijn dochter) reeds op 12 april 2010 bericht over de mogelijke aanpak van de zaak tegen de curator en de hieraan verbonden kosten. Adequate betaling is steeds uitgebleven. Nu het de verwachting was dat klager na opheffing van het faillissement op zijn minst weer over enige financiële middelen zou kunnen beschikken, werd afgesproken de opheffing van het faillissement af te wachten. Toen bleek echter dat de curator een bedrag van € 54.000 had geparkeerd op een derdenrekening bij de notaris en klager daarover slechts kon beschikken op voor hem niet acceptabele voorwaarden.

4.2 Tijdens de bespreking die verweerder met klager heeft gevoerd naar aanleiding van diens e-mail van 13 juli 2012 (zie onder 2.14) is afgesproken dat verweerder voorlopig niets zou doen, ook niet terzake van de aansprakelijkstelling van de curator, omdat mr. M al met de zaak tegen de curator bezig was. Nadat klager zich in september/oktober 2012 wederom tot verweerder had gewend, heeft verweerder de in 2.15 en 2.16 genoemde brieven aan de curator en de notaris geschreven. Het antwoord van de curator van 31 oktober 2012 (zie onder 2.17) heeft verweerder met klager besproken. Verweerder heeft klager in dat licht gevraagd om financiële informatie en stukken, waarna verweerder de curator nader zou kunnen berichten. Klager heeft echter nagelaten bedoelde informatie en/of stukken aan verweerder te doen toekomen.

4.3 Door verweerder is al voor ruim € 10.000 aan werkzaamheden in het dossier verricht, waarvan slechts € 1.500 is voldaan (bij wege van voorschot). Verweerder heeft klager duidelijk laten weten dat het onmogelijk was werkzaamheden te blijven verrichten zonder enige (garantie van) betaling, aldus nog steeds verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad zal de klachtonderdelen hierna afzonderlijk behandelen.

5.2 De raad stelt voorop dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen. Bovendien is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt.

5.3 Met klachtonderdeel a beklaagt klager zich onder meer over de wijze waarop verweerder hem heeft bijgestaan tijdens zijn faillissement. Vast staat dat het voor klager van groot belang was een huurovereenkomst en een terugkoopoptie te verkrijgen van de koper van zijn horecapand. Het is de raad niet duidelijk geworden waarom, hoewel klager de hem door de koper van het pand voorgelegde huurovereenkomst heeft getekend, die koper zich vervolgens aan de nakoming van die huurovereenkomst heeft kunnen onttrekken. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover informatie te verstrekken, wat verweerder heeft nagelaten. Bij brief van 31 oktober 2012 heeft de curator aan verweerder geschreven dat hij ten tijde van de onderhandelingen tussen klager en de koper, in overleg met de advocaat van de koper en met goedkeuring van de rechter-commissaris, de rechten van klager jegens de koper veilig heeft gesteld, als gevolg waarvan verweerder toen de mogelijkheid had namens klager buiten de boedel om te procederen tegen de koper. Klager heeft onweersproken gesteld dat verweerder heeft nagelaten met hem die mogelijkheid te bespreken. Evenmin is gesteld of gebleken dat verweerder enige actie heeft ondernomen om de (totstandkoming dan wel nakoming van de) huurovereenkomst en de terugkoopoptie af te dwingen, zodat ervan uitgegaan moet worden dat dit niet is gebeurd. Dit maakt dat verweerder tijdens het faillissement heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij tegenover klager als zijn cliënt behoort te betrachten. Klachtonderdeel a is in zoverre gegrond.

5.4 In klachtonderdeel a beklaagt klager zich voorts over de wijze waarop verweerder hem heeft bijgestaan in de uit het faillissement voortvloeiende zaken betreffende het depot en de aansprakelijkstelling van de curator. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerder deze uit het faillissement voortvloeiende zaken inhoudelijk onjuist heeft behandeld. Wel echter kan uit de – gedeeltelijk in deze beslissing aangehaalde – correspondentie uit het klachtendossier worden opgemaakt dat verweerder de behandeling van deze zaken te veel op zijn beloop heeft gelaten. Zo is niet gebleken dat hij tussen 19 april 2012 – toen klager hem schriftelijk om overleg en nadere uitwerking van de zaak tegen de curator heeft gevraagd (zie hiervoor, in 2.12) – en 13 juli 2012 iets heeft ondernomen of zelfs maar met klager heeft gecommuniceerd. Voorts is niet gebleken dat verweerder adequaat heeft gereageerd op de e-mails van klager aan hem van 10 november 2012 en 3 december 2012 (aangehaald in 2.18 en 2.19). Bovendien is niet gebleken dat verweerder – anders dan een brief met enkele vragen – daadwerkelijk actie richting de notaris, dan wel richting de curator heeft ondernomen. Dit, terwijl het faillissement reeds in 2011 was afgewikkeld en verweerder al die tijd de belangen van klager is blijven behartigen, zij het mogelijk met een onderbreking van enkele maanden tussen medio juli en september/oktober 2012, toen mr. M klager (ook) bijstond. 

5.5 De in 4.3 weergegeven stelling van verweerder, over opschorting van zijn werkzaamheden, wordt door klager betwist. Dit betekent dat de raad niet kan vaststellen of verweerder aan klager duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn werkzaamheden zou opschorten totdat hij (enige garantie van) betaling zou krijgen. Het risico dat dit niet kan worden vastgesteld dient voor rekening van verweerder te komen. Hierbij speelt een rol dat een advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke afspraken en feiten schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder de opschorting van zijn werkzaamheden schriftelijk heeft bevestigd. Dit had wel op de weg van verweerder gelegen. Het in 4.3 weergegeven verweer gaat dus niet op.

5.6 De stelling van verweerder dat hij klager om nadere financiële informatie heeft gevraagd begin november 2012 wordt ook door klager betwist. Als die stelling juist zou zijn, had het op de weg van verweerder gelegen uiterlijk na ontvangst van de e-mails van klager aan hem van 10 november 2012 en 3 december 2012 schriftelijk aan klager te bevestigen dat hij in afwachting was van door hem opgevraagde nadere informatie van klager en dat hij eerst daarna actie kon ondernemen. Nu een dergelijke schriftelijke bevestiging is uitgebleven, moet de raad ervan uitgaan dat verweerder het gestelde verzoek om informatie niet heeft gedaan. Dit betekent dat verweerder geen geldige reden heeft gehad voor het nalaten actie te ondernemen in de zaken van het depot en de aansprakelijkstelling van de curator. Klachtonderdeel a is derhalve ook in zoverre gegrond.

5.7 Met klachtonderdeel b beklaagt klager zich erover dat verweerder voor hem aan het werk is gegaan zonder een behoorlijk procesadvies en zonder een kostenbegroting. Blijkens het klachtendossier heeft verweerder bij brief van 12 april 2010 aan de dochter van klager een uitvoerig procesadvies gestuurd. In die brief staat ook vermeld dat verweerder op basis van een uurtarief werkt en wat dat uurtarief is. Een kostenbegroting wordt ook gegeven. Het feit dat voormelde brief aan de dochter en niet aan klager zelf is gestuurd, is te verklaren omdat de dochter bij een eerdere bespreking tussen klager en verweerder aanwezig was geweest, de dochter financiële hulp zou bieden bij de betaling van de declaraties van verweerder – klager verkeerde immers in staat van faillissement – en de brief automatisch op het bureau van de curator zou zijn terechtgekomen als de brief aan klager zelf zou zijn geadresseerd. In het licht van het voorgaande is het niet onbegrijpelijk dat verweerder het advies en de financiële voorwaarden van zijn dienstverlening  aan de dochter heeft gestuurd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.8 Met klachtonderdeel c beklaagt klager zich erover dat verweerder niet reageert op klagers verzoeken het dossier aan hem ter beschikking te stellen. In het licht van de feiten die hiervoor, in 2.22 tot en met 2.25, zijn weergegeven, moet dit klachtonderdeel gegrond worden geacht.

6 MAATREGEL

6.1 Hiervoor is gebleken dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de zorg die hij had moeten betrachten ten opzichte van klager als zijn cliënt. De raad acht het bovendien buitengewoon kwalijk dat verweerder in weerwil van verschillende verzoeken van de deken en (de gemachtigde van) klager – en zelfs toezeggingen van verweerder hiertoe – niet het dossier aan klager heeft verstrekt, te meer daar klager bij afgifte van het dossier een groot belang heeft. Zonder het dossier kan hij met de zaken immers niet (goed) verder. Op grond van de aard en ernst van de verweten gedragingen en de overige omstandigheden van het geval wordt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden geoordeeld.

6.2 De raad zal naast de algemene voorwaarde met een proeftijd een bijzondere voorwaarde verbinden aan de aan verweerder op te leggen schorsing in de praktijkuitoefening. Als bijzondere voorwaarde bepaalt de raad dat verweerder binnen veertien dagen na verzending van deze beslissing het volledige dossier aan (de gemachtigde van) klager verstrekt.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond in de zin als hiervoor (in 5.3-5.6) omschreven;

- verklaart klachtonderdeel c gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later – nadat deze beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan – anders zal bepalen op de grond dat verweerder zich voor het einde van de hierna te bepalen proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging of op de grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen veertien dagen na verzending van deze beslissing het volledige dossier aan (de gemachtigde van) klager verstrekt.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, voor zover de klacht gegrond is verklaard, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Voor zover de klacht ongegrond is verklaard kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl