ECLI:NL:TADRAMS:2014:70 Raad van Discipline Amsterdam 14-033A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:70
Datum uitspraak: 10-03-2014
Datum publicatie: 18-03-2014
Zaaknummer(s): 14-033A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Passage in verweerschrift tegen klacht niet onnodig grievend. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 10 maart 2014

in de zaak 14-033A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer prof. dr. ir.

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 6 februari 2014 met kenmerk 4013-1300, door de raad ontvangen op 7 februari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is de gemachtigde van drie partijen in een klachtzaak tegen verweerder. Deze klachtzaak is op 29 november 2013 ingediend bij de deken en inmiddels eveneens in behandeling bij de raad, onder zaaknummer 14-034A. De voorzitter heeft in die zaak gelijktijdig met de onderhavige beslissing een beslissing gewezen.

1.3 Verweerder heeft zich bij brief van 9 december 2013 verweerd tegen de in 1.2 genoemde klacht. In dit verweer heeft verweerder onder meer geschreven: “De gemachtigde van [klagers in de zaak 14-034A] is een oude bekende. In dit kader wijs ik op een vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 6 juli 2004, waaruit blijkt dat [klager] al eerder de degens met mij heeft gekruist (bijlage 1). Ik ga er van uit dat [klager] zich bewust is van deze uitspraak en hij zich in het verloop van deze klachtprocedure professioneel zal opstellen.”

1.4 Verweerder heeft aan zijn verweerschrift ook het in deze passage genoemde vonnis gehecht. Daaruit blijkt dat de voorzieningenrechter in 2004, op vordering van (onder anderen) de voormalige werkgever van klager en van verweerder als raadsman van deze werkgever, klager heeft verboden hen te beschuldigen van het (mede)plegen van strafbare feiten, zulks op verbeurte van een dwangsom, en tevens klager heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan (onder anderen) verweerder.

1.5 Bij brief van 11 december 2013 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn verweerschrift de hiervoor onder 1.3 geciteerde passage heeft opgenomen.

2.2 Die passage is volgens klager kennelijk bedoeld als een poging tot karaktermoord. Hij wijst erop dat het vonnis waar verweerder naar verwijst niets te maken heeft met de klacht die klager in de zaak 14-034A als gemachtigde tegen verweerder heeft ingediend. 

3 BEOORDELING

3.1 De hiervoor in 1.3 geciteerde passage heeft verweerder in zijn brief aan de deken opgenomen in het kader van zijn verweer tegen de klacht van klager namens de drie partijen in de klachtzaak 14-034A. Een advocaat komt bij het voeren van verweer tegen een tegen hem ingediende klacht een ruime mate van vrijheid toe om zijn visie op de zaak geven. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de grenzen van die vrijheid met de gewraakte passage niet overschreden. Verweerder heeft kennelijk een verband gezien tussen de eerdere ervaringen die hij met klager heeft gehad en het feit dat klager thans als gemachtigde een klacht tegen hem indient. Het stond hem vrij dat verband onder de aandacht van de deken en de tuchtrechter te brengen. De wijze waarop verweerder dat heeft gedaan is niet als onnodig grievend te kwalificeren. Ook overigens is het refereren aan eerdere ervaringen of contacten tussen verweerder en klager niet tuchtrechtelijk laakbaar. 

3.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier op 10 maart 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.