ECLI:NL:TADRAMS:2014:41 Raad van Discipline Amsterdam 13-139NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:41
Datum uitspraak: 04-02-2014
Datum publicatie: 11-02-2014
Zaaknummer(s): 13-139NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: “Klacht over advocaat wederpartij. Vermeend handelen in strijd met gedragsregel 7. Klager stelt verder dat door handelen van verweerder het geschil is geëscaleerd, dat verweerder feiten als juist heeft gepresenteerd waarvan hij wist dat ze onjuist waren en dat verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klacht in alle onderdelen ongegrond.”

Beslissing van 4 februari 2014

in de zaak 13-139NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 mei 2013 met kenmerk rm/np/551, door de raad ontvangen op 30 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 december 2013 in aanwezigheid van klager, vergezeld door zijn echtgenote, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 36.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is op 15 juli 1990 toegetreden tot de vennootschap onder firma X (hierna: de vof) waar zijn vader op dat moment reeds deel van uitmaakte.

2.3 Verweerder is sinds 1986 bevriend met de vader van klager. Verweerder heeft vanaf 1987 incidenteel in opdracht van de vader de vof van juridisch advies gediend.

2.4 Met name heeft verweerder in 1989 een huurovereenkomst tussen de vof en de toenmalige vennoten voor het bedrijfspand van de vof opgesteld. Ook heeft verweerder in 1990 op verzoek van de vader van klager en een tweede vennoot, niet zijnde klager, de vof-overeenkomst opgesteld waarbij klager tot de vof is toegetreden.

2.5 Klager en zijn vader zijn sinds 2011 in een geschil verwikkeld over de afwikkeling van de vof. Verweerder heeft vanaf dat moment tot begin 2013 de vader in het geschil met klager bijgestaan. Klager is vanaf het begin van het geschil bijgestaan door een eigen advocaat.

2.6 Er zijn verschillende procedures tussen klager en zijn vader gevoerd. De procedures zijn door klager aanhangig gemaakt. Schikkings-onderhandelingen zijn op enig moment wel gevoerd, maar hebben niets opgeleverd.

2.7 Bij brief met bijlagen van 25 april 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder in een conflict tussen klager en klagers vader de belangen van de vader is blijven behartigen terwijl verweerder daarvoor de belangen van klager en zijn vader als vennoten van de vof heeft behartigd, hetgeen volgens klager een belangenverstrengeling oplevert die ertoe zou moeten leiden dat verweerder zich zou moeten terugtrekken;

b) verweerder heeft geweigerd in het conflict tussen klager en klagers vader te bemiddelen; door het optreden van verweerder is het conflict tussen klager en zijn vader geëscaleerd;

c) verweerder in gerechtelijke procedures feitelijke mededelingen heeft gedaan waarvan hij wist of moest weten dat ze onjuist waren;

d) verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt. De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Deze uitgangspunten lijden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 7 lid 5 òf indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij.

4.2 In dit geval is echter niet komen vast te staan dat klager ooit cliënt is geweest van verweerder. De door verweerder opgestelde huurovereenkomst stamt uit 1989, aldus van voor het moment dat klager tot de vof toetrad. Weliswaar heeft verweerder de vof-overeenkomst uit 1990, waarbij klager tot de vof is toegetreden, opgesteld, maar niet is gesteld of gebleken dat klager toen een van de opdrachtgevers tot het opstellen van die overeenkomst is geweest. Integendeel, klager heeft niet betwist dat verweerder toen met de vader van klager en een andere vennoot, niet zijnde klager, bevriend was, en dat zij hem hebben verzocht de vof-overeenkomst op te stellen. Voorts is onweersproken gebleven dat verweerder niets voor zijn werkzaamheden bij de vof in rekening heeft gebracht. Het enkele feit dat klager partij was bij deze overeenkomst maakt niet dat hier een cliëntrelatie met verweerder is ontstaan.

4.3 Het is niet gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat de vof heeft bijgestaan nadat verweerder tot de vof was toegetreden, anders dan met een zeer marginaal juridisch advies in een arbeidsrechtelijke kwestie in 2008, waarvoor verweerder ook niets in rekening heeft gebracht. Uit de e-mail van 22 augustus 2008 van verweerder aan de echtgenote van klager blijkt dat verweerder klager toen eigenlijk direct heeft geadviseerd voor die kwestie contact op te nemen met de rechtsbijstandsverzekeraar. Een advocaat-cliënt-relatie met de vof of met klager is toen niet tot stand gekomen. Klager heeft in dit verband nog aangevoerd dat verweerder ook weleens een persoon heeft aanbevolen als in te schakelen architect of boekhouder, maar een dergelijke aanbeveling doet ook geen advocaat-cliënt-relatie tot stand komen.

4.4 Ten overvloede overweegt de raad dat ook indien er door de arbeidszaak wel een cliëntrelatie tussen klager en verweerder tot stand zou zijn gekomen, aan alle voorwaarden van de uitzondering zoals neergelegd in gedragsregel 7 lid 5 is voldaan: (1) er is sprake van verschillende kwesties, die geen verband houden met elkaar, terwijl een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is, (2) niet gebleken is dat klager door het optreden van verweerder in de arbeidszaak de beschikking heeft gekregen over vertrouwelijke informatie die van belang kan zijn voor het geschil met de vader, en (3) ook overigens niet gebleken is van redelijke bezwaren aan de zijde van klager. Het feit dat verweerder via de vader van klager een kennis van de familie is, geldt in de onderhavige situatie naar het oordeel van de raad niet als redelijk bezwaar.

4.5 Hoewel het gezien de relatie van verweerder met de familie van klager verstandiger was geweest als verweerder de vader niet had bijgestaan in het geschil met klager, is de raad gezien het bovenstaande van oordeel dat van een schending van gedragsregel 7 geen sprake is. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen b), c) en d)

4.6 De klachtonderdelen b), c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.7 In het voorgaande is komen vast te staan dat er geen cliëntrelatie heeft bestaan tussen klager en verweerder. De overige klachten zijn derhalve gericht tegen verweerder als de advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Ten aanzien van de onder (b) vermelde regel geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft voorts in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.8 Voor wat betreft klachtonderdeel b) is niet gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder door de wijze waarop hij zich, als advocaat van de vader, in het geschil tussen klager en zijn vader heeft gemengd. Het feit dat verweerder klager kent als lid van de familie van zijn cliënt, en dat verweerder (op uitnodiging van de vader) op het huwelijk van klager aanwezig was, verplicht verweerder niet om in het geschil tussen klager en zijn vader een bemiddelingsrol te vervullen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen. Dat impliceert dat hij in beginsel uitsluitend de belangen van zijn cliënt voor ogen dient te houden. Hij hoeft ook geen opdrachten van anderen dan zijn cliënten te aanvaarden. Klager kan er dus niet over klagen dat verweerder niet eerst heeft getracht te bemiddelen. Voor de goede orde voegt de raad toe dat verweerder geen procedures tegen klager aanhangig heeft gemaakt en hem dus ook niet kan worden verweten dat hij een procedure is begonnen zonder eerst een schikking te beproeven.

4.9 Met klachtonderdeel c) beklaagt klager zich erover dat verweerder onterechte beschuldigingen en onjuiste mededelingen over klager heeft gedaan in de gevoerde gerechtelijke procedure(s). Het gaat om de volgende mededelingen – waarvan verweerder niet heeft betwist dat hij ze heeft gedaan:

1. de vader heeft aan klager bedragen voorgeschoten om klager in staat te stellen mede-eigenaar van het bedrijfspand en vennoot in de vof te worden;

2. klager is sinds 1992 vennoot in de vof en heeft toen het aandeel in de vof overgenomen van de heer L.;

3. klager draagt ten onrechte geen huurpenningen af aan zijn vader voor het pand dat naast het restaurant is gelegen;

4. klager bezit een enorme onroerendgoedportefeuille;

5. klager heeft het bedrijfspand als onderpand gebruikt voor persoonlijk financieel gewin.

4.10 De raad overweegt ten aanzien van mededeling 2 dat het ervoor moet worden gehouden dat deze mededeling niet juist is, nu klager zijn aandeel in de vof al in 1990 heeft verkregen en niet van de heer L., maar van de heer T. Echter, nu niet is gesteld of gebleken dat dit punt enige relevantie heeft voor het geschil tussen klager en zijn vader, kan hooguit worden gesproken van een vermijdbare slordigheid aan de zijde van verweerder, maar niet van een tuchtrechtelijk vergrijp. Dat mededeling 4 onjuist is, is niet (voldoende gemotiveerd) gesteld. Klager heeft in dit verband slechts gesteld dat verweerder heeft nagelaten te vermelden dat klager voor zijn onroerendgoedportefeuille schulden heeft moeten maken, maar niet valt in te zien waarom verweerder dat feit had moeten vermelden.

4.11 Voor de overige mededelingen geldt dat klager niet aannemelijk heeft kunnen maken dat verweerder wist of behoorde te weten dat zij onjuist waren. Verweerder is bij het doen van die mededelingen afgegaan op het feitenmateriaal dat hij van zijn cliënt ontving. Ten aanzien van de mededelingen 1 en 5 heeft klager geen feiten of omstandigheden genoemd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder wist of behoorde te weten dat de mededelingen onjuist waren. Klager heeft ten aanzien van mededeling 3 gesteld dat verweerder eenvoudig in het kadaster had kunnen zien dat klager en zijn echtgenote eigenaar waren van het pand in kwestie, zodat van een verplichting om huurpenningen voor dat pand aan de vader van klager af te dragen geen sprake kon zijn. Ook had verweerder aan zijn cliënt een huurovereenkomst kunnen vragen, aldus klager. De raad meent dat – zeker nu niet is betwist dat verweerder nog heeft meegemaakt dat een deel van het restaurant in het privépand van klager was gevestigd – verweerder mocht afgaan op de stelling van zijn cliënt dat zijn zoon aan hem huur moest betalen voor het gebruik van het pand. Verweerder was niet gehouden onderzoek naar de juistheid van die stelling te doen. Het feit dat verweerder in de jaren ’80 mogelijk ooit een tekening van het pand heeft gezien, waaruit de eigendomsverhoudingen duidelijk werden, is onvoldoende om anders te oordelen. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

4.12 Voor wat betreft klachtonderdeel d) dat verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten wordt het volgende overwogen. In zijn brief van 21 mei 2012 aan de deken schrijft verweerder:

"Kennelijk liepen [klager] en zijn echtgenote (…) al warm langs de zijlijn om, naar later zou blijken, een grote familieruzie te organiseren (…)"

"Treffend voor de onnozelheid van klager is diens stelling, dat een advocaat van de wederpartij zich, kort samengevat, dient te bekommeren over de (advocaat)kosten van de tegenpartij. (…) Dezelfde onnozelheid wordt door klager ten toon gespreid, als hij opmerkt (…)"

4.13 Bij de beoordeling van de vraag of die uitlatingen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen opleveren, stelt de raad voorop dat partijen in een klachtprocedure een zekere vrijheid hebben om hun standpunt toe lichten. Dit geldt ook voor advocaten die partij zijn in een klachtprocedure. Verweerder moet zich immers verweren tegen de klacht van klager. Die vrijheid is echter niet onbegrensd. Een advocaat zal zich bijvoorbeeld niet onnodig grievend over de wederpartij mogen uitlaten.

4.14 De manier waarop verweerder zich in het eerste citaat uitdrukt is in het licht van de vrijheid die verweerder zich in de tuchtprocedure mag veroorloven niet over de tuchtrechtelijke schreef. Het gebruik door verweerder van de term "onnozel" in relatie tot klager getuigt weliswaar van weinig professionele distantie, maar is – gemeten naar bovengenoemde maatstaf – niet klachtwaardig. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, G.J.W. Pulles, A.M. Vogelzang, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl