ECLI:NL:TADRAMS:2014:353 Raad van Discipline Amsterdam 14-195A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:353
Datum uitspraak: 16-12-2014
Datum publicatie: 23-12-2014
Zaaknummer(s): 14-195A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat die stelt voor wederpartij op te treden. Verweerster heeft klager een brief gestuurd waarin zij stelt namens haar cliënte op te treden terwijl zij formeel hier niet toe gemachtigd was. Klacht gegrond.

Beslissing van 16 december 2014

in de zaak 14-195A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 juli 2014 met kenmerk 4013-1064, door de raad ontvangen op 18 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 oktober 2014 in aanwezigheid van verweerster. Klagers zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 14.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 De echtgenote van klager 1 en moeder van klager 2 (hierna: de vrouw) is lichamelijk en geestelijk zwaar gehandicapt en woonachtig in Marokko. Als gevolg van haar beperkingen is de vrouw niet in staat op enige manier te communiceren. Klagers wonen in Nederland.

2.3 Tussen klager 1 en de vrouw is in Marokko een echtscheidingsprocedure aanhangig. Verweerster is door de broer van de vrouw benaderd met de vraag om namens de vrouw in Nederland een verzoek tot partneralimentatie in te dienen. De broer stelde namens de vrouw gemachtigd te zijn maar heeft op dat moment geen schriftelijke machtiging overgelegd.

2.4 Op 12 september 2013 heeft verweerster een brief met de volgende inhoud aan klager 1 gestuurd: "Tot mij heeft zich gewend [de echtgenote van klager 1] met het verzoek om haar bij te staan in de echtscheidingsprocedure. (…) Van cliënte begreep ik dat u met elkaar gehuwd bent maar gescheiden van elkaar leeft. (…) Ook begreep ik van haar dat u niet of nauwelijks bijdraagt in de kosten van haar levensonderhoud. Zij heeft mij daarom verzocht om namens haar een verzoek in te dienen tot partneralimentatie bij de Nederlandse rechter."

2.5 Klagers hebben op 16 september 2013 bij verweerster op kantoor een klachtbrief afgegeven.

2.6 Op diezelfde dag heeft verweerster klager 1 een reactie gestuurd waarin zij uitlegt dat zij niet door de vrouw persoonlijk, maar door haar broer is benaderd. Zij stelt onder meer dat de broer gemachtigd is om namens de vrouw op te treden. Verweerster biedt in de brief haar excuses aan voor de ontstane verwarring. Zij laat eveneens weten niet te stoppen met de belangenbehartiging van de vrouw.

2.7 Bij brief met bijlagen van 14 september 2013 (door de deken ontvangen op 24 september 2013) hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich heeft bediend van fraude, leugens, smaad en valsheid in geschrifte.

4 BEOORDELING

4.1 Om te beginnen oordeelt de raad ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager 2 als volgt. De brief van verweerster was aan klager 1 gericht als wederpartij van de vrouw. Klager 1 is derhalve degene die over het gedrag van verweerster kan klagen. Aan klager 2 komt hierbij geen rol toe en is daarmee niet-ontvankelijk in zijn klacht bij gebrek aan eigen belang. De raad zal derhalve enkel de klacht van klager 1 beoordelen.

4.2 Klager 1 verwijt verweerster dat zij zich heeft bediend van fraude, leugens, smaad en valsheid in geschrifte door in haar eerste brief aan klager 1 te insinueren dat zij persoonlijk en direct contact heeft gehad met de vrouw terwijl de vrouw daar niet toe in staat is. Ook stelt klager 1 dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld ten tijde van de acceptatie van de opdracht om de belangen van de vrouw te behartigen door juridische stappen te nemen zonder over een rechtsgeldige machtiging te beschikken.

4.3 Voor de raad is bij de beoordeling van de klacht uitgangspunt dat verweerster optrad als advocaat van de wederpartij van klager 1. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. Dit alles vooronderstelt wel dat de advocaat voldoende gemachtigd is om als zodanig voor zijn cliënt op te treden.

4.4 Verweerster heeft toegelicht dat zij op de verklaring van de broer is afgegaan dat hij namens de vrouw mocht optreden en dat zij in het belang van de vrouw heeft besloten in afwachting van de formele machtiging alvast een brief namens de vrouw aan klager 1 te sturen. Verder stelt verweerster dat zij juridisch gezien haar brief mocht formuleren alsof zij rechtstreeks namens de vrouw optrad, ook al was dit feitelijk niet het geval.

4.5 De raad oordeelt als volgt. Vast is komen te staan dat op het moment dat verweerster de eerste brief aan klager 1 stuurde, zij niet over een machtiging van de vrouw beschikte. Door het ontbreken van een machtiging kon verweerster op dat moment – formeel of anderszins - niet gerechtvaardigd stellen dat zij namens de vrouw optrad. Verweerster had onder deze omstandigheden moeten wachten tot er een formele machtiging beschikbaar was gesteld. Daarnaast had zij in een brief aan klager 1 de werkelijke gang van zaken moeten schetsen, namelijk dat zij was benaderd door de broer van de vrouw.

4.6 Uit de stukken en ter zitting is niet gebleken van enige kwade opzet bij verweerster. Dit neemt echter niet weg dat zij zonder enig onderzoek op de verklaring van de broer af is gegaan en hierdoor in haar brief aan klager 1 (feitelijke) stellingen heeft ingenomen waarvan zij had moeten weten dat deze mogelijk onjuist waren. Verweerster heeft weliswaar in haar brief van 16 september 2013 direct haar verontschuldigingen aan klager aangeboden voor wat betreft de gevolgen van haar brief, maar niet voor wat betreft de vraag of zij de brief in die vorm had mogen versturen. Ook in de tweede brief aan klager 1 stelt verweerster immers dat de broer van de vrouw gemachtigd is terwijl zij nog altijd niet over een machtiging beschikte. Verweerster is gedurende deze tuchtprocedure evenmin tot het inzicht gekomen dat zij op basis van de haar bekende gegevens niet had mogen aannemen dat de broer de bevoegde wettelijke vertegenwoordiger van de vrouw was. Dit wordt verweerster aangerekend.

4.7 Op grond van het bovenstaande verklaart de raad de klacht gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 De raad acht, gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en de omstandigheid dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter bestraft is, de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, M.W. Schüller, K. Straathof, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl