ECLI:NL:TADRAMS:2014:31 Raad van Discipline Amsterdam 13-266A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:31
Datum uitspraak: 10-02-2014
Datum publicatie: 11-02-2014
Zaaknummer(s): 13-266A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat met de strekking dat diens optreden in een kort geding onder de maat en overbodig was en dat klaagster daarvoor onverschuldigd een declaratie zou hebben betaald. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 13-266A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 10 september 2013 met kenmerk 4013-0595, door de raad ontvangen op 13 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2013 in aanwezigheid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de bij die brief gevoegde bijlagen, genummerd 1 t/m 13.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is ruim 17 jaar verwikkeld in een juridische procedure omtrent vorderingen op een wederpartij. Verweerder heeft klaagster daarin sinds 2002 op verschillende momenten bijgestaan.

2.3 In het kader van voormelde juridische procedure heeft klaagster ten laste van de heer K. beslag laten leggen op diens pensioen.

2.4 Op 28 januari 2009 vond een kortgedingzitting plaats tussen de heer K. als eiser en klaagster als verweerster. Klaagster is in persoon verschenen, zonder juridische bijstand. Bij vonnis van diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter het door klaagster op het pensioen van de heer K. gelegde beslag opgeheven en klaagster de verdere tenuitvoerlegging van een op 13 augustus 2003 door de rechtbank Amsterdam gewezen vonnis verboden. Voor het overige werd de zaak bij het vonnis aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om voor het tussen hen bestaande slepende geschil tot een regeling te komen en deze regeling zo nodig met behulp van de voorzieningenrechter nader vorm te geven.

2.5 Ten behoeve van de voortgezette behandeling van het kort geding heeft klaagster verweerder gevraagd namens haar op te treden, wat hij heeft gedaan ter zitting van 4 maart 2009.

2.6 Bij vonnis in kort geding van 23 april 2009 heeft de voorzieningenrechter de overige vorderingen van de heer K. afgewezen en klaagster, omdat zij ten aanzien van de opheffing van het beslag in het ongelijk was gesteld, veroordeeld in de proceskosten.

2.7 Bij brief met bijlagen van 22 april 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) op de zitting van de kortgedingrechter heeft nagelaten iets zinnigs toe te voegen, niets heeft gedaan om de zaak van klaagster te verdedigen en klaagster “er compleet in heeft laten lopen”;

b) bij klaagster ten onrechte betaling heeft verlangd voor zijn werkzaamheden in de kortgedingprocedure, welke declaratie zij onverschuldigd heeft betaald.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Op basis van hetgeen klaagster hem over de eerste kortgedingzitting van 28 januari 2009 had verteld, heeft hij een pleitnota opgesteld en getracht om een regeling met de wederpartij tot stand te brengen. Hij is sinds 2002 bij de onderhavige (bodem)zaken betrokken geweest en kende elk detail van de zaak bij uitstek. Tijdens de tweede zitting van 4 maart 2009 heeft hij het gestelde in de pleitnota naar voren gebracht en ook daar buitenom het woord gevoerd. Ter behoud van rechten heeft hij op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld tegen het kortgedingvonnis van 23 april 2009. Uiteindelijk is besloten de appelprocedure niet door te zetten. Verweerder wijst erop dat klaagster hem laatstelijk in mei 2012 nog heeft gevraagd om het dossier verder te behandelen en dat zij daarbij met geen woord heeft gerept over een klacht.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Dit klachtonderdeel betreft de kwaliteit van het optreden van verweerder.

5.2 De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder klaagster ten onrechte heeft voorgehouden dat de uitkomst van de kortgedingprocedure nog geheel open stond dan wel dat de tweede zitting in kort geding overbodig was. Vast staat wel dat klaagster zich tot verweerder heeft gewend voor bijstand bij een tweede zitting in kort geding, nadat de eerste zitting niet naar haar wens was verlopen en zij het gevoel had dat haar kwalijk werd genomen dat zij daar niet door een advocaat werd bijgestaan. Ten behoeve van de voorbereiding van de tweede zitting heeft verweerder, zo heeft klaagster ter zitting van de raad verklaard, aan de hand van stukken de relevante punten voor de kortgedingprocedure met haar doorgesproken. Ter zitting van de raad is verder vast komen te staan dat klaagster zich met de door verweerder opgestelde pleitnota kon verenigen. Verweerder heeft na de tweede zitting van 4 maart 2009 nog met de advocaat van de wederpartij gecorrespondeerd over een minnelijke oplossing. Dat de door verweerder geleverde bijstand niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen, is de raad niet gebleken. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren.

5.4 Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat haar klacht niet de hoogte van de declaratie betreft, maar dat zij van mening is dat een declaratie geheel achterwege had moeten blijven. De klacht is in zoverre te vergelijken met een klacht over excessief declareren, waarover de raad een oordeel kan geven. Echter, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de door verweerder geleverde bijstand, ziet de raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat in dit geval sprake is geweest van excessief declareren door het aan klaagster in rekening brengen van de overeengekomen vaste prijs. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs L.D.H. Hamer, P. van Lingen, G. Kaai en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl