ECLI:NL:TADRAMS:2014:306 Raad van Discipline Amsterdam 14-277A en 14-278A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:306
Datum uitspraak: 14-11-2014
Datum publicatie: 18-11-2014
Zaaknummer(s): 14-277A en 14-278A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij k.o. Vrijheid van handelen. Verweerders mochten op informatie van cliënten vertrouwen.

Beslissing van 14 november 2014

in de zaken 14-277A en 14-278A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

advocaten te Amsterdam

en

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 16 oktober 2014 met kenmerk 4014-0441 en

4014-0440, door de raad ontvangen op 17 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is verwikkeld in een erfrechtelijke procedure met (thans) de erven van zijn halfzus en de neef van zijn stiefvader, hierna verder te noemen: de wederpartij. De wederpartij is bijgestaan door verweerster sub 2 en gedurende diens zwangerschapsverlof door verweerster sub 1, beide werkzaam op het kantoor van verweerder sub 3.

1.3 Tussen klager, diens broer en zuster enerzijds en de wederpartij anderzijds is in geschil wie rechthebbende is op een aantal bankrekeningen/ effectendepots bij Credit Suisse in Zwitserland. De wederpartij stelt dat deze bankrekeningen tot de nalatenschap van de stiefvader van klager behoren en dat zij dientengevolge rechthebbenden is. Klager c.s. stellen dat deze bankrekeningen tot de nalatenschap van hun overleden moeder behoren en dat zij dientengevolge rechthebbenden zijn.

1.4 Bij vonnis van 27 november 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam onder paragraaf 2.5 overwogen:

Notaris [M] heeft op 28 maart 2006 een verklaring van erfrecht opgesteld ten aanzien van [de stiefvader van klager en de moeder van klager]. Hierin staat onder meer: (…).

1.5 De voorzieningenrechter heeft klager c.s. veroordeeld tot onherroepelijke machtiging van notaris S. om een aantal rekeningen liquide te maken en het saldo te doen overschrijven naar een depositorekening bij Credit Suisse te Zwitserland voor het maximumbedrag waarvoor de Zwitserse staat garant staat en het dan resterende bedrag te beleggen in obligaties en daarbij alle medewerking te (blijven) verlenen die voor de overschrijvingen noodzakelijk zijn en te gehengen en gedogen dat deze overschrijvingen plaatsvinden, een en ander op straffe van een dwangsom.

1.6 Klager en zijn zuster zijn bij dagvaarding van 23 december 2008 van dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat van klager heeft op 24 februari 2009 een memorie van grieven genomen. In de memorie van grieven is de ten aanzien van de hiervoor onder 1.4 genoemde passage gesteld:

2.5 is geen verklaring van erfrecht maar een concept waartegen erfgenamen [de wederpartij] zich met verontwaardiging hebben gekeerd omdat er geen effectendepot van de heer ir. [de stiefvader van klager] in Zwitserland bestaat en alle tegoeden onder Credit Suisse op naam staan van [de moeder van klager] (zoals ook blijkt uit 2.6-2.8)

1.7 Bij memorie van antwoord van 25 maart 2014 heeft verweerster sub 1 op die door klager c.s. ingenomen stelling als volgt gereageerd:

 Volgens [klager c.s.] is voorts de eveneens door notaris [M] te Amsterdam opgestelde verklaring van erfrecht van 28 maart 2006, waarnaar verwezen in paragraaf 2.5 van het vonnis, slechts een concept. Ook deze stelling snijdt geen hout, de betreffende verklaring is geen concept. Volledigheidshalve voegt [de wederpartij] de betreffende notariële verklaring van erfrecht bij als Productie 1.

1.8 Op 10 april 2014 heeft klager aangifte gedaan tegen verweerders wegens medeplichtigheid aan fraude, misleiding van de rechter, zich niet gedragen, handelen op basis van een niet verdedigbaar belang en handelen in strijd met de gedragsregels van de advocatuur. Klager heeft een kopie van de aangifte toegezonden aan het gerechtshof. Het gerechtshof heeft de aangifte aangemerkt als een processtuk dat in het dossier thuis hoort en zulks bij brief van 16 april 2014 schriftelijk aan klager bevestigd. De advocaat van klager heeft deze brief met als bijlage een kopie van de aangifte op 30 mei 2014 doorgezonden aan verweerster sub 2.

1.9 Op 5 juni 2014 heeft pleidooi in het hoger beroep plaatsgevonden. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft klager het gerechtshof desgevraagd toegelicht waarom hij aangifte heeft gedaan tegen verweerders.

1.10 Bij brief van 17 juni 2014 aan de deken heeft klager zijn onderhavige klacht jegens verweerders ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerders:

a) medeplichtig zijn aan een strafbaar feit, te weten fraude alsmede misleiding van de rechter;

b) zich niet hebben gedragen en hebben gehandeld op basis van een niet-verdedigbaar belang nu wettig bewijs en een rechtsgrond ontbreken;

c) hebben gehandeld in strijd met de gedragsregels van de advocatuur. 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van verweerster sub 3

3.1 Voor zover de klacht zich richt tegen verweerster sub 3, merkt de voorzitter op, dat klachten tegen een advocatenmaatschap slechts ontvankelijk zijn als de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, zodat de klacht tegen verweerster sub 3 kennelijk niet-ontvankelijk is.

 Ad klachtonderdelen a) en b)

3.2 De klachtonderdelen hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling Klager verwijt verweersters sub 1 en 2 aan het gerechtshof een verklaring van erfrecht tevens houdende boedelvolmacht te hebben overgelegd, welke volmacht door klager is ingetrokken. Door overlegging van deze verklaring c.q. volmacht hebben verweersters zich schuldig gemaakt aan misleiding van de rechter, aldus klager. Tevens verwijt klager verweersters dat zij bij memorie van grieven een brief van notaris M. van 21 maart 2014 hebben overgelegd, waarin deze in strijd met de waarheid heeft gesteld dat een boedelbeschrijving is opgemaakt en dat de wederpartij van klager een vordering in guldens op (onder meer) klager heeft.

3.3 Verweersters hebben de klachten gemotiveerd betwist en gesteld dat zij niet bekend waren met de intrekking van de volmacht door klager, althans niet vóór de brief van notaris M. van 17 juli 2014, welke dateert van na de memorie van antwoord van 25 maart 2014 en na het pleidooi op 5 juni 2014. Verweersters wijzen erop dat (de advocaat van) klager bij memorie van grieven geen stukken heeft overgelegd waaruit bleek dat klager de volmacht heeft ingetrokken. Bij de op 30 mei 2014 door de advocaat van klager aan verweerster toegezonden aangifte zaten evenmin bewijsstukken van de door klager ingenomen stelling, terwijl klager ondanks schriftelijk verzoek van de deken heeft geweigerd om de bij de aangifte overgelegde bewijsstukken te overhandigen. Voorts wijzen verweerster erop dat intrekking van de volmacht door klager de verklaring van erfrecht nog niet ongeldig maakt en dat de zaken die in de verklaring van erfrecht zijn bepaald bovendien geen onderdeel uitmaken van de rechtsstrijd. Ten slotte hebben verweersters onder verwijzing naar de brief van notaris M. gesteld dat er wel degelijk sprake was van een boedelbeschrijving.

3.4 De voorzitter stelt het volgende voorop. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Aan de hand van deze maatstaf dient het gedrag van verweersters te worden getoetst.

3.5 De voorzitter is van oordeel dat klager tegenover de gemotiveerde betwisting door verweersters  zijn klachten  niet afdoende heeft onderbouwd. Verweersters mochten afgaan op de stukken en brieven van de notaris die zij van hun cliënten ontvingen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat verweersters  reden hadden om aan de juistheid van deze stukken te twijfelen, terwijl verweersters bovendien onweersproken hebben gesteld dat zij niet, althans niet eerder dan na ontvangst van de brief van notaris M. van 17 juli 2014 op de hoogte zijn geraakt van het feit dat klager de volmacht had ingetrokken. Onvoldoende weersproken hebben verweersters voorts gesteld dat zij de verklaring van erfrecht uitsluitend in het geding hebben gebracht ter bestrijding van de door klager ingenomen stelling dat er slechts sprake was van een concept verklaring. Dat stond verweerster in het kader van de behartiging van de belangen van hun cliënten vrij.  Verweersters hebben ten slotte onweersproken gesteld dat de inhoud van de verklaring van erfrecht geen onderdeel van de rechtsstrijd uitmaakte. Verweersters hebben de hiervoor onder 3.4 weergegeven maatstaf niet geschonden en hen valt dus geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klachtonderdelen zijn mitsdien kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdeel c)

3.6 Klachtonderdeel c) heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de vorige klachtonderdelen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht voor zover deze is gericht tegen verweerster sub 3 kennelijk niet-ontvankelijk en verklaart de klacht overigens in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 14 november 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.