ECLI:NL:TADRAMS:2014:281 Raad van Discipline Amsterdam 14-106A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:281
Datum uitspraak: 20-10-2014
Datum publicatie: 21-10-2014
Zaaknummer(s): 14-106A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht betreft de eigen advocaat. Verweerder is ten onrechte met klager overeengekomen dat, indien diens vordering zou worden toegewezen, de toevoeging zou worden ingeleverd en tegen  een uurtarief zou worden gedeclareerd. Het eventueel intrekken van de toevoeging indien de vordering van klager zou worden voldaan is een beslissing waar verweerder niet op vooruit mocht lopen. Verweerder had deze afspraak niet mogen maken en heeft klager derhalve onvoldoende geïnformeerd met betrekking tot de verstrekte toevoeging. Ook had verweerder, zolang de toevoeging niet was ingetrokken, geen declaraties mogen sturen. Klacht deels gegrond, maatregel van enkele waarschuwing.

Beslissing van 20 oktober 2014

in de zaak 14-106A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam      

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 april 2014 met kenmerk 4014-40-0074, door de raad ontvangen op 24 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 augustus 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 14, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager maakt aanspraak op een geldsom (€ 490.887,19, te vermeerderen met rente en kosten), te ontvangen van een derde uit hoofde van een in kracht van gewijsde gegaan arrest. Deze derde is toegelaten tot de WSNP en later gefailleerd, maar heeft een aanspraak op een erfenis waaruit de vordering van klager deels kan worden voldaan. Verweerder heeft klager sinds maart 2012 (als opvolgend advocaat) bijgestaan om een zo groot mogelijk deel van de bij arrest toegewezen geldsom uit het faillissement te verkrijgen.

2.3 De overeenkomst die verweerder met klager is aangegaan bij het aannemen van de zaak van klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Omschrijving zaak (aard en omvang)

Verhaal van een in een in kracht van gewijsde gegaan arrest waarin een vordering van € 490.887.19 te vermeerderen met rente en kosten werd toegewezen op een wederpartij die momenteel in de WSNP is toegelaten, maar tevens een erfenis zou kunnen ontvangen waaruit de vordering zou kunnen worden voldaan. (…)

Financiële afspraken

Indien de vordering wordt voldaan, zal de toevoeging worden ingeleverd bij de Raad voor Rechtsbijstand en zal cliënt aan kosten voor rechtsbijstand een uurtarief van € 185,- exclusief BTW voldoen.” 

2.4 Bij brief van 28 maart 2012 heeft verweerder aan de vorige advocaat van klager geschreven, voor zover relevant:

“Naar ik begrijp heeft u uw werkzaamheden verricht op basis van een toevoeging. Ik verzoek u mij de originele toevoeging alsmede de eventueel toegekende toestemming voor het verrichten van extra te doen toekomen. (…)

Cliënt heeft aangegeven dat hij zeker bereid is om een passende vergoeding voor de door u verrichtte werkzaamheden te betalen indien de toevoeging zou worden ingetrokken vanwege het bereikte resultaat.”

2.5 Een e-mail van 13 december 2012 van verweerder aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Tot slot deel ik u mede dat ik per heden in totaal 33,16 uren aan deze zaak heb besteed. Wij kwamen indertijd een uurtarief van Euro 185,- exclusief BTW overeen. Ik verzoek u mij toestemming te geven om aan de curator te verzoeken om een bedrag van Euro 9.000,- als voorschot op mijn bankrekening over te maken.”

2.6 Bij e-mail van 24 december 2012 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:

“Uiteindelijk spraken wij over mijn verzoek aan u om aan de curator te mogen vragen om een voorschot van € 9.000,- naar mijn bankrekening over te laten maken. U was niet gelukkig met dit verzoek omdat u meent dat daaruit een gebrek aan vertrouwen zou spreken. (…)

Hoewel ik uw bezwaar tegen mijn verzoek in het geheel niet kan begrijpen, eerlijk gezegd maakt uw bezwaar mij juist enigszins onzeker, stel ik twee alternatieven voor. Zo zou ik ook kunnen instemmen als aan de curator wordt gevraagd om een lager bedrag van bijvoorbeeld € 7.000,- rechtstreeks aan mij over te maken (over de verschuldigdheid van dat bedrag zullen wij, zo neem ik aan, immers geen discussie hebben). Ik zou er tevens mee in kunnen stemmen als aan de curator wordt verzocht om een bedrag van € 9.000,- over te maken naar een neutrale bankrekening, bijvoorbeeld mijn derdenrekening of een bankrekening van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Dan kunnen wij vervolgens bezien hoeveel daarvan aan mij en hoeveel aan u toekomt.”

2.7 Bij e-mail van 3 januari 2014 heeft klager aan de curator geschreven, voor zover relevant:

“Naar uw brief aan [verweerder] van 28 november. U heeft van hem gevraagd voor de Bankrekening. Mijn bankrekening is (…). Ik verzoek u dat niet accepteer Bankrekening van iemand ander wil mijn naam gebruiken. En dat is uw verantwoordelijk voor.”

Na ontvangst van deze e-mail heeft de curator aan verweerder gevraagd of de uitkering uit het faillissement inderdaad aan klager moest worden overgemaakt.

2.8 Een e-mail van verweerder aan klager van 3 januari 2014 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“In het licht van ons gesprek over een rechtstreekse betaling door de curator van mijn honorarium en het door u niet reageren op mijn e-mail van 24 december jl. beschouw ik uw rechtstreekse e-mail van heden aan de curator niet alleen als een teken dat uw vertrouwen in onze samenwerking beneden een aanvaardbaar minimum is gedaald, maar tevens als een mededeling of signaal dat u niet bereid bent om voor de door mij verrichte werkzaamheden te betalen. De inhoud van uw e-mail aan de curator maakt ook dat mijn vertrouwen in een verdere samenwerking beneden een werkbaar minimum is gedaald en ik zal mijn werkzaamheden voor u dan ook moeten neerleggen. Dat spijt mij zeer, maar ik zie geen andere mogelijkheid.

Echter, nu de verificatievergadering op zeer korte termijn plaatsvindt, zal ik, desgewenst, zoveel als nodig begeleiding geven bij het ordentelijk overdragen van het dossier aan mijn eventuele opvolger. Mocht u er niet voor kiezen om geen opvolger te benaderen, dan adviseer ik u om de verificatievergadering bij te wonen en bezwaar te maken over het berekenen van samengestelde wettelijke rente ten behoeve van de erfgenamen. Indien u mij daarom zou verzoeken, ben ik bereid om de argumenten daarvoor op schrift te stellen. Desgewenst kan ik u op uw verzoek aan de curator bevestigen dat de onderstaande e-mail daadwerkelijk van u afkomstig is.

Nu onze samenwerking eindigt vanwege gebrek aan vertrouwen en uw mededeling of signaal mij niet te zullen betalen, meen ik dat de vergoeding voor mijn werkzaamheden direct opeisbaar is geworden. Bijgaand zend ik u mijn declaratie en de urenspecificatie waarop deze werd gebaseerd.”

2.9 Bij e-mail van 8 januari 2014 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:

“U deelde mij mee dat de zaak van de betaling van mijn honorarium door mij aan de rechter zal moeten worden voorgelegd omdat u niet tot vrijwillige betaling zult overgaan.”

2.10 De verificatievergadering heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014.

2.11 Na overleg met de deken heeft verweerder op 13 januari 2014 de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht om conservatoir derdenbeslag onder de curator te mogen leggen. Het verlof is op 14 januari 2014 verleend, waarna het beslag is gelegd.

2.12 Op het dekenspreekuur van 23 januari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a. aan klager heeft gedeclareerd op basis van een uurtarief van € 185,- per uur terwijl klager een toevoeging heeft gekregen voor zijn zaak;

b. heeft geweigerd de verificatievergadering in het faillissement van de schuldenaar van klager te bezoeken zonder voorafgaande betaling van klager aan verweerder;

c. zonder overleg met de deken conservatoir beslag heeft gelegd ten laste van klager onder (de curator in het faillissement van) de schuldenaar van klager tot behoud van verhaal van de vordering van verweerder op klager;

d. klager onvriendelijk heeft bejegend en hem heeft uitgescholden en zijn secretaresse aan klager heeft laten meedelen dat verweerder niet op kantoor was, terwijl verweerder wél op kantoor was;

e. klager heeft toegezegd dat de gehele vordering van klager zou kunnen worden geïncasseerd, met aanvullende schadevergoeding;

f. klager de in 2.3 genoemde overeenkomst heeft laten ondertekenen terwijl verweerder wist dat klager recht had op een toevoeging;

g. klager verkeerde informatie heeft verstrekt met betrekking tot de toevoeging;

h. klager telefonisch andere mededelingen heeft gedaan dan door verweerder op papier aan klager zijn bevestigd;

i. zijn werkzaamheden voor klager op een ontijdig moment heeft neergelegd, te weten enkele dagen voor de voor klager belangrijke verificatievergadering;

j. de tussen klager en verweerder bestaande overeenkomst heeft vervalst door het plaatsen van een kruisje op de overeenkomst bij de zin dat klager afstand doet van het recht op gefinancierde rechtsbijstand en instemt met juridische dienstverlening op basis van nader te noemen afspraken nadat klager de overeenkomst had getekend;

k. onjuiste urenspecificaties aan klager heeft verstrekt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder is van mening dat hij met klager een uurtarief van € 185,- is overeengekomen voor het geval uit het faillissement een zodanige opbrengst zou worden gegenereerd dat hij niet langer aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een toevoeging zou voldoen. Nu klager een aanzienlijke uitkering uit het faillissement zal ontvangen, staat volgens verweerder vast dat niet op basis van de toevoeging kan worden gedeclareerd en is klager het overeengekomen tarief verschuldigd.

4.2 Voorts voert verweerder aan dat hij zijn rechtsbijstand niet heeft neergelegd omdat hij geen betaling ontving, maar omdat sprake was van een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerder, onder meer kenbaar uit de e-mail van klager aan de curator waarin klager de curator, buiten verweerder om, verzoekt om betalingen alleen aan de bankrekening van klager te verrichten. Verweerder heeft deze vertrouwensbreuk aan klager gemeld in zijn e-mail van 3 januari 2014. In een daarop volgend telefoongesprek heeft klager aan verweerder bevestigd niet te zullen betalen. Het bezoeken van de verificatievergadering was daarom niet afhankelijk van voorafgaande betaling, maar een gevolg van de vertrouwensbreuk. Daarbij geldt dat klager volgens verweerder geen nadeel heeft ondervonden van het neerleggen van de werkzaamheden, nu klager de verificatievergadering met een andere advocaat heeft bezocht.

4.3 Verweerder betwist klager te hebben toegezegd dat het gehele bedrag bij de schuldenaar zou kunnen worden geïncasseerd. Evenmin heeft hij toegezegd dat klager een schadevergoeding van de schuldenaar zou kunnen verkrijgen.

4.4 Het kan volgens verweerder zijn voorgekomen dat hij zijn secretaresse aan klager heeft laten meedelen dat verweerder niet op kantoor aanwezig was terwijl dat wel het geval was, maar verweerder op het punt stond te vertrekken. Dat is spijtig, maar geoorloofd. Verweerder heeft klager niet uitgescholden of onheus bejegend, aldus steeds verweerder.

4.5 Tot slot voert verweerder aan dat hij niet kan volhouden dat de opdrachtbevestiging door klager op het kantoor van verweerder is getekend en kan verweerder ook niet uitsluiten dat het handgeschreven kruisje slechts op één van de twee aan klager verstrekte exemplaren heeft gestaan. Verweerder meent echter dat de vraag of wel of geen afstand door klager is gedaan van gefinancierde rechtshulp niet relevant is, nu buiten twijfel staat dat de toevoeging vanwege het behaalde resultaat niet kan worden gedeclareerd.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a, f en g

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.2 In de kern komen deze klachtonderdelen erop neer dat verweerder, hoewel klager een toevoeging had verkregen, met klager een overeenkomst heeft gesloten inhoudende dat verweerder een uurtarief van € 185,- in rekening zou brengen aan klager indien diens vordering zou worden voldaan en verweerder ook daadwerkelijk tegen genoemd uurtarief heeft gedeclareerd, terwijl de toevoeging nog niet was ingetrokken en de vordering ook nog niet was voldaan.

5.3 Gedragsregel 24 lid 2 bepaalt dat de advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd geen vergoeding, in welke vorm dan ook, zal bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen en verschotten volgens de daarvoor geldende regels.

5.4 De onder 2.3 genoemde overeenkomst die verweerder met klager heeft gesloten is in strijd met gedragsregel 24 lid 2: verweerder had slechts mogen overeenkomen met klager dat hij een uurtarief verschuldigd zou worden indien de toevoeging zou worden ingetrokken. Over het intrekken van de toevoeging beslist de Raad voor Rechtsbijstand. Weliswaar heeft verweerder in zoverre gelijk dat de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging in beginsel zal intrekken indien de opbrengst van de rechtszaak ten minste de helft van het heffingvrije vermogen bedraagt en speelt bij die resultaatsbeoordeling de door klager aangevoerde schuld aan zijn familie – die volgens klager groter is dan die opbrengst – geen rol; de raad kan op grond van zwaarwegende omstandigheden een andere beslissing nemen en ook om die reden is het niet aan verweerder om op het eventuele intrekkingsbesluit van de Raad voor Rechtsbijstand vooruit te lopen.  Verweerder had de in 2.3 weergegeven afspraak omtrent de betaling dan ook niet met klager mogen maken en heeft klager derhalve op dit punt onvoldoende geïnformeerd met betrekking tot de aan klager verstrekte toevoeging. Het verweer van verweerder dat klager wel wist dat hij een uurtarief verschuldigd zou worden indien de opbrengst van de zaak hoger was dan de vermogensgrens die de Raad voor Rechtsbijstand bij de resultaatsbeoordeling hanteert, nu hij door zijn eerdere advocaat daar ook over was geïnformeerd, kan hem niet baten; een en ander laat immers onverlet dat verweerder de gemaakte afspraak zoals die nu in de overeenkomst is verwoord niet had mogen maken.

5.5 Uit het voorgaande vloeit voort dat ook het daadwerkelijk sturen van declaraties tegen een uurtarief van € 185,- door verweerder in strijd is met gedragsregel 24 lid 2. Klager had immers nog steeds recht op gefinancierde rechtsbijstand zolang de toevoeging niet door de Raad voor Rechtsbijstand was ingetrokken. 

5.6 De klachtonderdelen a, f en g zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b, inhoudende dat verweerder geweigerd zou hebben de verificatievergadering te bezoeken zonder voorafgaande betaling van klager aan verweerder, overweegt de raad dat het klachtonderdeel feitelijk niet is komen vast te staan. Uit de onder punt 2.8 genoemde e-mail van 3 januari 2014 volgt immers dat verweerder klager heeft meegedeeld dat hij de vergadering niet zou bijwonen, alsook dat verweerder geen betaling heeft geëist als voorwaarde voor zijn aanwezigheid bij die vergadering. Klachtonderdeel b faalt.

Ad klachtonderdeel c

5.8 Met betrekking tot klachtonderdeel c, inhoudende dat verweerder conservatoir beslag heeft gelegd ten laste van klager, geldt dat verweerder pas is overgegaan tot het indienen van het verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof om conservatoir derdenbeslag te mogen leggen onder de curator nadat hij, overeenkomstig gedragsregel 27 lid 7, overleg heeft gepleegd met de deken. Klachtonderdeel c is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel d, inhoudende dat verweerder klager onvriendelijk zou hebben bejegend en zijn secretaresse aan klager hebben laten melden dat verweerder niet op kantoor was, terwijl hij wel aanwezig was, overweegt de raad dat uit het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard niet kan worden afgeleid dat verweerder zich jegens klager zo heeft gedragen in zijn contacten als klager stelt. Klachtonderdeel d is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel e

5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel e, inhoudende dat verweerder zou hebben toegezegd dat de gehele vordering van klager zou kunnen worden geïncasseerd, inclusief aanvullende schadevergoeding, geldt eveneens dat niet is vast komen te staan dat verweerder dit daadwerkelijk aan klager heeft toegezegd. Tegenover het verweer van verweerder dat hij deze toezegging niet heeft gedaan, nu immers onbekend is of de vordering geheel kan worden geïncasseerd zolang de omvang van de boedel en de hoogte van de schulden niet bekend zijn, heeft klager onvoldoende gesteld waaruit kan worden afgeleid dat verweerder die toezegging wel zou hebben gedaan. Het dossier zoals dat aan de raad is voorgelegd biedt ook geen aanknopingspunten voor deze stelling van klager. Klachtonderdeel e is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel h

5.11 Klachtonderdeel h houdt in dat klager verweerder verwijt telefonisch andere mededelingen te hebben gedaan dan door verweerder op papier aan klager zijn bevestigd. Niet is vast komen te staan dat verweerder daadwerkelijk mondeling andere mededelingen zou hebben gedaan. Daarbij is van belang dat klager pas bij het indienen van de klacht hierover heeft geklaagd en niet direct na ontvangst van de schriftelijke mededelingen van verweerder. Klachtonderdeel h is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel i

5.12 Ten aanzien van klachtonderdeel i, inhoudende dat verweerder zijn werkzaamheden op een voor klager ontijdig moment heeft neergelegd, te weten enkele dagen voor de voor klager belangrijke verificatievergadering, overweegt de raad als volgt.

5.13 Het staat een advocaat in beginsel vrij om zijn werkzaamheden te beëindigen. Onder omstandigheden kan de advocaat daartoe zelfs zijn gehouden. Wel dient de advocaat zijn beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt zo tijdig te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Verweerder heeft klager in zijn e-mail van 3 januari 2014 op duidelijke wijze uiteen gezet waarom volgens verweerder sprake was van een vertrouwensbreuk als gevolg waarvan hij zijn werkzaamheden per direct heeft neergelegd. Verweerder heeft vervolgens aangeboden om zoveel als nodig begeleiding te geven bij het ordentelijk overdragen van het dossier aan een eventuele opvolger. Daarnaast heeft verweerder klager geadviseerd over diens aanwezigheid bij de vergadering en aangeboden om nog argumenten op schrift te stellen. Dat aan de door verweer vastgestelde vertrouwensbreuk mede een formeel niet juist geformuleerde declaratieafspraak ten grondslag lag (zie 5.2 e.v.) doet aan het feit van de vertrouwensbreuk niet af. Verweerder heeft voldoende gedaan om te voorkomen dat klager procedurele schade zou ondervinden. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen op de wijze zoals hij heeft gedaan. Overigens heeft klager ook geen procedurele schade ondervonden door het neerleggen van de werkzaamheden door verweerder, nu hij – zoals verweerder stelt en klager niet heeft weersproken – de verificatievergadering met een andere advocaat heeft bijgewoond. Ook klachtonderdeel i is mitsdien ongegrond.

Klachtonderdeel j

5.14 Klachtonderdeel j, inhoudende dat verweerder de tussen klager en verweerder bestaande overeenkomst zou hebben vervalst, faalt ook. Tegenover de klacht van klager heeft verweerder uiteen gezet hoe het naar zijn mening mogelijk is geweest dat er twee exemplaren van de overeenkomst in oploop zijn: een exemplaar met een kruisje bij de opmerking dat klager afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtshulp, en een exemplaar zonder kruisje. De raad is van oordeel dat, hoewel gezegd kan worden dat verweerder wellicht zorgvuldiger te werk had moeten gaan met het uitwisselen van verschillende versies van de met klager gesloten overeenkomst, niet is vast komen te staan dat verweerder moedwillig de overeenkomst heeft vervalst. Het kruisje is voor een goed begrip van de gemaakte afspraken ook niet erg belangrijk, nu niet in geschil is dat de financiële afspraak is gemaakt als hiervoor in 2.3 is weergegeven. Klachtonderdeel j is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel k

5.15 Ten aanzien van klachtonderdeel k, inhoudende dat verweerder onjuiste urenspecificaties aan klager heeft verstrekt, oordeelt dat de raad dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat daarvan sprake is geweest. Het verwijt is door klager onvoldoende onderbouwd. Nu de feiten die ten grondslag liggen aan dit klachtonderdeel niet zijn komen vast te staan, is klachtonderdeel k ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, M.W. Schüller, A.M. Vogelzang en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 oktober 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl