ECLI:NL:TADRAMS:2014:267 Raad van Discipline Amsterdam 14-183A + 14-184A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:267
Datum uitspraak: 07-10-2014
Datum publicatie: 14-10-2014
Zaaknummer(s): 14-183A + 14-184A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht en dekenbezwaar wegens niet-uitvoeren van de opdracht, niet-terugbetalen van voorschot en niet-reageren op informatieverzoeken van de deken. Zes maanden schorsing, waarvan vijf voorwaardelijk. Bijzondere voorwaarde van terugbetaling voorschot.”  

Beslissing van 7 oktober 2014

in de zaak 14-183A en 14-184A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

Gemachtigde:  de heer

klaagster

en het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 juli 2014 met kenmerk 4014-0135, door de raad ontvangen op 10 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht en het dekenbezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad van 12 augustus 2014 in aanwezigheid van de deken en zijn stafmedewerker mr. R. Kamphuis. Zonder voorafgaand bericht van verhindering is verweerder niet verschenen, ondanks dat hij op 10 juli 2014 bij aangetekende brief aan zijn kantooradres is opgeroepen. Klaagster en haar gemachtigde zijn met berichtgeving vooraf niet verschenen. Bij brief van haar gemachtigde van 31 juli 2014 heeft klaagster een nadere toelichting aan de raad gezonden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de in die brief genoemde stukken genummerd 1 t/m 13 en van de in 1.2 genoemde brief van de gemachtigde van klaagster aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft, bij brief van haar gemachtigde van 7 november 2013, verweerder gevraagd om een legal opinion over de vermogensrechtelijke gevolgen van haar voorgenomen huwelijk. Verweerder heeft per mail van 7 november 2013 klaagster bevestigd de opdracht aan te nemen voor een tarief van EUR 200,- per uur en daarbij verzocht een voorschot van EUR 5.000,- te betalen.

2.3 Nadien heeft klaagster niet de gevraagde legal opinion ontvangen van verweerder. De gemachtigde van klaagster heeft op 27 december 2013  verweerder geschreven geen prijs meer te stellen op de gevraagde legal opinion en verweerder verzocht het voorschot terug te betalen voor 3 januari 2014. De gemachtigde heeft verweerder per mail en telefoon op 20 en 21 januari 2014 gerappelleerd tot terugbetaling.

2.4 De klacht is op 31 januari 2014 ter kennis van de deken gebracht. Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie op de klacht van 21 maart, 8 april, 17 april, 29 april en 9 mei 2014.

2.5 Verweerder heeft de deken in zijn brief van 14 mei 2014 aangekondigd EUR 4.000,- van het ontvangen voorschot te zullen terugbetalen aan klaagster en deze toezegging herhaald in zijn telefoongesprek met de stafmedewerker van de deken op 12 juni 2014.

2.6 Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van de deken van 22 mei en 12 juni om een reactie op de brief van klaagster aan de deken van 19 mei 2014.

2.7 Op de dag van de zitting heeft klaagster nog geen gelden ontvangen van verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) geen werkzaamheden heeft verricht voor klaagster, ondanks zijn bevestiging deze werkzaamheden te zullen verrichten en ondanks het door klaagster op zijn verzoek betaalde voorschot;

b) na intrekking van de opdracht door klaagster heeft geweigerd om het betaalde voorschot aan klaagster terug te betalen.

4 BEZWAAR

4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) niet aanstonds de door de deken gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, daarmee in strijd handelend met Gedragsregel 37; en

b) niet heeft gereageerd op verzoeken van klaagster tot terugbetaling van het door haar betaalde voorschot, ondanks zijn eigen toezeggingen aan de deken om een groot deel van het voorschot aanstonds te zullen terugbetalen.

5 BEOORDELING

5.1 De klachten en het dekenbezwaar lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen de klachten en tegen het dekenbezwaar. Namens klaagster is aan de deken medegedeeld dat tot op de dag van de zitting geen gelden zijn ontvangen van verweerder. Hiermee zijn de feiten die ten grondslag zijn gelegd aan de klacht en het dekenbezwaar komen vast te staan. Dit maakt dat de klacht en het dekenbezwaar gegrond zijn.

5.3 In aanvulling daarop overweegt de raad nog het volgende. Klaagster, althans haar gemachtigde, heeft verweerder verschillende keren gebeld en gemaild. Verweerder heeft daar stelselmatig niet op gereageerd. Verweerder heeft de aan hem gegeven opdracht niet uitgevoerd. Voornoemde gedragingen moeten als ernstig worden aangemerkt, nu van een advocaat verwacht mag worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt, dat hij de aan hem gegeven opdracht uitvoert en bij intrekking daarvan de overeenkomst met zijn cliënt - ook in financiële zin - behoorlijk afwikkelt.

5.4 Verweerder heeft zich voorts niet gehouden aan zijn betalingstoezegging tegenover de deken. Ook deze gedraging moet als ernstig worden aangemerkt, omdat - ook - een deken op het woord van een advocaat moet kunnen afgaan.

5.5 Verweerder heeft daarnaast niet gereageerd op herhaalde verzoeken om informatie van de deken. Artikel 37 van de Gedragsregels bepaalt in dit verband dat een advocaat verplicht is de deken te antwoorden op verzoeken om informatie verband houdend met diens taak als deken. De ratio van die regel is dat de deken de in het kader van het tuchtrecht door de wetgever aan hem opgedragen taken niet naar behoren kan vervullen indien een advocaat zijn verplichting verzaakt om aanstonds op verzoeken van de deken te reageren. Het stelselmatig niet reageren door verweerder op herhaalde verzoeken van de deken moet eveneens als ernstig worden aangemerkt, omdat verweerder daarmee de werking van het tuchtrecht heeft gefrustreerd. De raad stelt vast dat verweerder geen relevante omstandigheden heeft aangevoerd die zijn handelwijze kunnen rechtvaardigen.

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht bij de oplegging van de maatregel relevant de ernst van de gedragingen van de verweerder, dat verweerder niet ter zitting is verschenen om zijn handelwijze uit te leggen, ook overigens (in zijn verweerschrift aan de deken) geen verklaring geeft voor zijn handelwijze en evenmin daarvoor excuses maakt. Zodoende geeft verweerder geen blijk inzicht te hebben in het belang van de (financiële) integriteit binnen de advocatuur en van zijn verplichtingen jegens de deken.

6.2 In het licht van het voorgaande acht de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, passend en geboden. Voorts ziet de raad naast een algemene voorwaarde in de zin van artikel 48 a lid 1 Advocatenwet aanleiding om een bijzondere voorwaarde op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden;

- bepaalt dat vijf maanden daarvan niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging en onder de bijzondere voorwaarde dat  verweerder binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze uitspraak aan klaagster het voorschot van EUR 5.000,- terugbetaalt, door bijschrijving van dit bedrag op de derdengeldenrekening van de deken (IBAN: NL80 INGB 0658 5470 03, BIC: INGBNL2A, ten name van Stichting Beheer Dekenrekening, onder vermelding van de naam van klaagster), met machtiging van de deken om dit bedrag aan klaagster te doen toekomen;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. K. Straathof, C. Wiggers, S. Wieberdink, J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl