ECLI:NL:TADRAMS:2014:236 Raad van Discipline Amsterdam 14-210A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:236
Datum uitspraak: 15-09-2014
Datum publicatie: 16-09-2014
Zaaknummer(s): 14-210A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van 12 september 2014

in de zaak 14-210A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster,

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam,

verweerster.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 15 juli 2014, met kenmerk 40-14-0212, door de raad ontvangen op 14 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De rechtbank Alkmaar heeft op 1 december 2011 tussen klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is het voorlopig gebruik van de echtelijke woning aan klaagster toegewezen en is bepaald dat de minderjarige dochter en zoon hun hoofdverblijfplaats bij klaagster zullen hebben en dat de man kinderalimentatie aan klaagster zal betalen.

1.3 Tot 21 juni 2012 hebben de kinderen in de voormalige echtelijke woning bij klaagster verbleven. Op die datum heeft klaagster de woning verlaten, waarna de man erin is getrokken. Vanaf die datum verbleven de kinderen in de woning bij de man en werd er geen kinderalimentatie meer betaald.

1.4 De dochter is op 30 september 2012 bij klaagster op haar nieuwe adres ingetrokken. Op 12 mei 2013 is de dochter meerderjarig geworden en zij woont inmiddels op kamers.

1.5 Op 30 december 2013 heeft verweerster namens de man aan de advocaat van klaagster gemaild:

“In het kader van een in te dienen verzoekschrift in het kader van alimentatie verzoek ik u mij deze week de financiële gegevens van uw cliënte toe te sturen?”

1.6 Na enige correspondentie tussen de advocaten heeft Mr. L, kantoorgenoot van verweerster, op 29 januari 2014, 16:29 uur, aan klaagsters advocaat, onder toezending van een conceptverzoekschrift wijziging kinderalimentatie,  gemaild:

“(…) Ik verzoek u dit verzoekschrift aan uw cliënte te zenden. Bezien kan dan worden of er een minnelijke regeling getroffen kan worden met betrekking tot de alimentatie, zoals u verzocht hebt.

Graag verneem ik uiterlijk 13 februari a.s. van u of uw cliënte akkoord kan gaan met de verzoeken van cliënt. Bij gebreke van een akkoord op voornoemde datum zal het verzoekschrift onverwijld naar de rechtbank worden gezonden. (...)”

1.7 Om 16:40 heeft klaagsters advocaat teruggemaild, dat het conceptverzoekschrift, ondanks andersluidende afspraak met verweerster, niet vergezeld is van een berekening ondersteund door de inkomensgegevens van de man en dat evenmin rekening is gehouden met het feit dat klaagster “thans als enige opdraait voor de kosten van [de dochter].” Klaagsters advocaat vraagt verweerster ten slotte om de ontbrekende stukken alsnog te sturen. Mr L. heeft daarop bij mail van 17:29 geantwoord dat aan het verzoekschrift ten grondslag liggen de bedragen die in 2011 in de echtscheidingsbeschikking zijn vastgesteld. Hij heeft niet de gevraagde stukken aan klaagsters advocaat gestuurd.

1.8 Verweerster heeft namens de man op 18 februari 2014 een verzoekschrift wijziging kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank. Daarin wordt onder meer verzocht te bepalen dat met ingang van 21 juni 2012: a) de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij de man is en b) de vrouw aan de man voor beide kinderen kinderalimentatie betaalt.

1.9 De advocaat van klaagster heeft in een mail aan verweerster van 19 februari 2014 herhaald, dat de kinderalimentatie berekend dient te worden “op grond van de huidige inkomensgegevens, tevens rekening houdend met de kosten van [de dochter] die cliënte thans al geruime tijd alleen betaalt. Er kan niet worden uitgegaan van de draagkrachtberekening die destijds in 2011 is gemaakt, temeer aangezien de alimentatienormen sedertdien ingrijpend zijn gewijzigd. (...) Tot op heden heb ik [de inkomensgegevens van de man] niet mogen ontvangen en ik kan dan ook geen berekening maken noch een voorstel in der minne doen. Ik acht het kwalijk dat u desondanks bent overgegaan tot het indienen van een verzoek tot vaststelling alimentatie. Mijn cliënte wordt daardoor op onnodige kosten gejaagd. Ik verzoek u mij de gevraagde financiële stukken alsnog binnen een week te verstrekken zodat ik in elk geval in het kader van mijn verweerschrift een correcte berekening kan maken.”

1.10 Daarop heeft mr. L op 24 februari 2014 aan klaagsters advocaat geschreven:

“(...) Voor de zoveelste keer verzoekt u haar voorts om financiële stukken zijdens cliënt ten behoeve van het opnieuw vaststellen van de kinderalimentatie. Nogmaals verwijs ik u naar het verzoekschrift: dit betreft geen wijziging van de hoogte van de kinderalimentatie, maar van de verdeling van de alimentatie over partijen. Cliënt heeft thans ook niet de intentie om de hoogte van de alimentatie te wijzigen. Indien uw cliënte dit wenst kunt u dit aan de orde stellen in een verweerschrift. (…)”.

1.11 Bij brief, met bijlagen, van 10 maart 2014 aan de deken heeft klaagster zich beklaagd over verweerster.

1.12 Naar aanleiding van het op 14 maart 2014 ingediende verweerschrift is er tussen de advocaten nog gecorrespondeerd over een minnelijke regeling, maar partijen konden het niet eens worden over onder meer de terugwerkende kracht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) zonder voorafgaande poging tot overleg om in der minne tot een regeling te komen een verzoekschrift tot wijziging kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, hetgeen klaagster onnodig op kosten heeft gejaagd;

b) in het verzoekschrift niet toewijsbare verzoeken met betrekking tot de kinderalimentatie voor en de hoofdverblijfplaats van de dochter heeft opgenomen;

c) is uitgegaan van de alimentatienormen van 2011 en niet van de recentere – ingrijpend gewijzigde – normen.

3 BEOORDELING

3.1 De klachten richten zich tegen de advocaat van klaagsters wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Bijzondere prudentie moet bovendien worden betracht in zaken waarbij kinderen zijn betrokken. (Hof van Discipline 6672, 13 september, en 6995, 23 mei 2014). De voorzitter zal toetsen aan deze maatstaven.

3.2 De voorzitter overweegt dat klachtonderdeel a) geen steun vindt in de feiten. Blijkens de zich in het dossier bevindende mailwisseling heeft er immers voorafgaand aan de indiening door verweerster van het verzoekschrift tot wijziging kinderalimentatie bij de rechtbank, wel degelijk overleg tussen de advocaten plaatsgehad. In de mail van Mr. L, kantoorgenoot van verweerster, van 29 januari 2014, 16:29 uur, wordt ook expliciet ingegaan op de uitnodiging van klaagsters advocaat om te bezien of er een minnelijke regeling getroffen kan worden. Toegegeven kan worden dat verweerster en haar kantoorgenoot zo strak vasthielden aan het standpunt van hun cliënt, dat er feitelijk weinig ruimte was voor een schikking. Hetzelfde kan echter gezegd worden van klaagster en haar advocaat. Weliswaar moet een advocaat in het algemeen voor ogen houden dat een minnelijke regeling vaak de voorkeur verdient boven een proces, maar hij kan niet verplicht worden tegen de zin van zijn cliënt te schikken. Uit de reactie van klaagsters advocaat hebben verweerster en de man kennelijk geconcludeerd dat een voor de man aanvaardbare minnelijke regeling er niet in zat. Die conclusie is gezien de confraternele correspondentie in het dossier niet onbegrijpelijk. Het stond verweerster vrij om vervolgens op 18 februari 2014 het verzoekschrift in te dienen, temeer daar zij tevoren 13 februari als uiterste datum voor een schikking had genoemd. Van klachtwaardig handelen van verweerster is hier, gemeten naar voornoemde maatstaf,  naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken.

3.3 Om deze redenen zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

3.4 Klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De voorzitter overweegt dat klaagster verweerster in feite verwijt dat zij namens de man verzoeken doet die op een juridische standpunten zijn gebaseerd die klaagster niet deelt. Die standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klaagster en haar wederpartij verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klaagsters belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Zo waren het onmiskenbaar gewijzigde omstandigheden die de aanleiding vormden voor het verzoekschrift. Ook kan de voorzitter klaagster niet volgen in haar betoog, dat een verzoek aan de rechter om terugwerkende kracht aan de vaststelling van kinderalimentatie toe te kennen evident kansloos zou zijn. De jurisprudentie op dat punt is genuanceerd. Haar bezwaren tegen de verzoeken kan klaagster in de procedure bij de civiele rechter naar voren brengen. Ten slotte overweegt de voorzitter dat uit de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd ook overigens niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de vrijheid die haar als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt, gemeten naar bovenvermelde maatstaven, heeft overschreden.

3.5 Ook klachtonderdelen b) en c) zijn daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 september 2014

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.