ECLI:NL:TADRAMS:2014:232 Raad van Discipline Amsterdam 14-224A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:232
Datum uitspraak: 05-09-2014
Datum publicatie: 09-09-2014
Zaaknummer(s): 14-224A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Geen sprake van tekortschieten of onvoldoende informeren.

Beslissing van 5 september 2014

in de zaak 14-224A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 21 augustus 2014 met kenmerk 4014-0210, door de raad ontvangen op 22 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft de (toen nog minderjarige) zoon van klaagster (hierna: X) bijgestaan in een civiele procedure tegen het Waarborgfonds. In augustus 2013 heeft klaagster verweerder telefonisch benaderd in verband met aan X opgelegde boetes, die op dat moment gedetineerd was. Klaagster heeft verweerder verzocht om na te gaan of er nog iets kon worden gedaan aan een aantal opgelegde boetes en verhogingen van die boetes. Verweerder heeft klaagster gevraagd om hem de stukken te zenden.

1.3 Op 23 augustus 2013 heeft de vader van X verweerder per e-mail een aantal stukken gezonden.

1.4 Bij brief van 3 september 2013 heeft verweerder namens X verzet ingesteld tegen een strafbeschikking. Diezelfde dag heeft verweerder de vader van X per e-mail als volgt bericht:

Ik heb na overleg met [een kantoorgenoot van verweerder] verzet ingesteld van de strafbeschikking ter zake het zonder geldig vervoersbewijs gebruik maken van het openbaar vervoer. De verzettermijn bedraagt 14 dagen na uitreiking in persoon dan wel een andere omstandigheid waaruit volgt dat [X] bekend is met de beschikking.

Ten aanzien van deze beschikking kan nog betoogd worden dat [X] niet bekend was met de beschikking en tijdens zijn detentie door zijn ouders op de hoogte is gesteld van de beschikking. Voor verzet tegen de andere strafbeschikkingen heb ik geen valide argumenten gehoord en bovendien zijn die zo lang geleden verzonden dat het verzet naar verwachting sowieso niet-ontvankelijk zal worden verklaard en ook in dat opzicht nadelig zal uitwerken voor de ontvankelijkheid van het verzet tegen de boete voor het gebruik van het openbaar vervoer zonder geldig vervoersbewijs. Overigens komen deze zaken gelet op de hoogte van de boetes niet in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand.

1.5 Op verzoek van klaagster heeft verweerder bij brief van 21 november 2013 het CJIB verzocht om een betalingsregeling en kwijtschelding van de verhogingen. In reactie daarop heeft het CJIB verweerder een aanvraagformulier betalingsregeling gezonden. Verweerder heeft dit formulier via zijn kantoorgenoot aan X doen toekomen en zulks per e-mail van 9 december 2013 zowel aan X als aan klaagster bevestigd. Ook in de civiele zaak tegen het Waarborgfonds heeft verweerder namens X om een betalingsregeling verzocht. Het Waarborgfonds heeft ingestemd met een betalingsregeling en een voorstel daartoe bij brief van 2 december 2013 naar X gezonden.

1.6 Bij brief van 7 januari 2014 aan de ouders van X heeft verweerder geschreven:

Bijgaande nogmaals de overeenkomst met het Waarborgfonds voor een bedrag van € 12,50 per maand en het overzicht van de openstaande boetes van het CJIB met het aanvraagformulier voor een betalingsregeling. De overeenkomst dient [X] of zijn wettelijk vertegenwoordiger namens hem te tekenen en het aanvraagformulier moet ingevuld en ondertekend worden.

[X] heb ik reeds geadviseerd het resterende bedrag van zijn zakgeld, namelijk € 7.50 per maand aan te wenden voor een betalingsregeling met het CJIB gingen op voorwaarde dat de verhogingen worden kwijtgescholden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder klaagster niet heeft geïnformeerd welke acties door verweerder zijn genomen;

b) door toedoen van verweerder een aantal, aan de zoon van klaagster opgelegde boetes zijn verhoogd.

3 BEOORDELING

3.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet zou hebben geïnformeerd over door hem genomen acties als gevolg waarvan de aan haar zoon opgelegde boetes zijn verhoogd.

3.2 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder na ontvangst van de stukken op 3 september 2013 een e-mail heeft gezonden aan de ouders van X, waarin hij heeft meegedeeld dat hij tegen één strafbeschikking verzet had ingesteld. In dezelfde e-mail heeft verweerder toegelicht waarom het hem niet kansrijk leek om tegen de overige beschikkingen verzet in te stellen. Verweerder heeft voorts toegelicht dat hij klaagster telefonisch heeft uitgelegd dat voor het treffen van een betalingsregeling geen toevoeging wordt verstrekt, maar dat hij bij wijze van hoge uitzondering heeft toegezegd eenmaal het CJIB en het Waarborgfonds aan te schrijven teneinde te bezien of een betalingsregeling kon worden getroffen. Hoewel verweerder klaagster zulks niet schriftelijk heeft bevestigd, blijkt uit het klachtdossier dat hij zowel het CJIB als het Waarborgfonds heeft benaderd en namens X heeft verzocht om een betalingsregeling. In reactie daarop heeft het CJIB een aanvraagformulier betalingsregeling toegezonden en het Waarborgfonds een betalingsregeling voorgesteld. Blijkens de zich bij de stukken bevindende

e-mail is klaagster van deze gang van zaken op 9 december 2013 door verweerder op de hoogte gesteld. Verder blijkt uit het klachtdossier dat verweerder bij brief van 7 januari 2014 aan klaagster nogmaals de van het CJIB en het Waarborgfonds ontvangen stukken heeft gezonden en dat hij X had geadviseerd om de overeenkomst met het Waarborgfonds te tekenen en zelf met het CJIB een betalingsregeling te treffen.

3.3 Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de voorzitter dat verweerder heeft gedaan wat in zijn mogelijkheden lag om X bij te staan in verband met de aan hem opgelegde boetes. Het feit dat uiteindelijk geen betalingsregeling tot stand is gekomen en dat de boetes zijn verhoogd, kan verweerder niet worden aangerekend. Voorts is voldoende gebleken dat verweerder klaagster regelmatig op de hoogte heeft gebracht van de stand van zaken. De klachtonderdelen zijn mitsdien kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 5 september 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.