ECLI:NL:TADRAMS:2014:224 Raad van Discipline Amsterdam 14-019A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:224
Datum uitspraak: 02-09-2014
Datum publicatie: 03-09-2014
Zaaknummer(s): 14-019A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Ongegronde klachten over communicatie tijdens bijstand rondom het sluiten van een beëindigingovereenkomst met werkgever van klaagster.

Beslissing van 2 september 2014

in de zaak 14-019A

naar aanleiding van de klacht van:

de mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te  (voorheen )  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 januari 2014 met kenmerk PvRA/JtH 4013-1093, door de raad ontvangen op 30 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad

- de stukken genummerd 1-15 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 28 januari 2014 behorende inventarislijst, alsmede de brief van verweerder van 20 maart 2014 aan de griffie met als bijlage een kopie van een ondertekende vaststellingsovereenkomst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 9 april 1999 is klaagster in dienst getreden van een taxibedrijf (hierna: de werkgever) in de functie van chauffeur.

2.3 In 2010 is tussen klaagster en de werkgever een geschil ontstaan over de vraag of klaagster volledig arbeidsongeschikt was. De werkgever heeft de loonbetalingen gestaakt. Klaagster liet zich in dat verband bijstaan door een advocaat, maar in augustus 2010 heeft klaagster zich tot verweerder gewend. Bij het intakegesprek was zowel klaagster als haar dochter aanwezig. Bij brief van 3 augustus 2010 heeft verweerder de ontvangen opdracht aanvaard.

2.4 In overleg met klaagster heeft verweerder een second opinion onderzoek bij het UWV aangevraagd. Uit de rapportage arbeidsdeskundige van 5 oktober 2010 blijkt dat het UWV geen deskundigenoordeel kan geven omdat niet kan worden vastgesteld of de belasting in het door de werkgever aangeboden werk per 26 juli 2010 past binnen de belastbaarheid van werkneemster.

2.5 Verweerder heeft in oktober 2010 namens klaagster een kort geding aanhangig gemaakt tegen de werkgever. Op 22 november 2010 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de rechter de behandeling van de zaak heeft aangehouden. Bij brief van 26 november 2010 heeft verweerder de kantonrechter om een verdere aanhouding gevraagd.

2.6 Per e-mail van 23 november 2010 heeft verweerder aan de dochter van klaagster verslag gedaan van een gesprek dat hij met de bedrijfsarts en de werkgever, in aanwezigheid van klaagster, had gevoerd. In dat gesprek zijn een aantal opties besproken waaronder de mogelijkheid van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden waarbij de werkgever aan klaagster zes maanden salaris betaalt en ervoor zorgt dat klaagster aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Verweerder heeft de dochter van klaagster gevraagd hem te bellen zodat hij de verschillende mogelijkheden van een nadere uitleg kan voorzien.

2.7 Verweerder heeft op 26 november 2010 in een e-mail de werkgever op de hoogte gesteld van de voorwaarden waaronder klaagster akkoord kan gaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Een van de voorwaarden was dat de werkgever drie maanden achterstallig salaris en een beëindigingsvergoeding van drie maandsalarissen zou voldoen.

2.8 Per e-mail van 30 november 2010 heeft verweerder de door de werkgever opgestelde vaststellingsovereenkomst aan de dochter van klaagster gestuurd. In de begeleidende e-mail staat onder meer: “Morgen (1/12) dient je moeder zich te melden bij het UWV om een WW-uitkering aan te vragen. Het UWV zal vervolgens oordelen dat je moeder pas over 3 maanden aanspraak kan maken op een WW-uitkering (zgn. fictieve opzegtermijn).”

2.9 Per aangetekende brief van 2 december 2010 heeft verweerder twee exemplaren van de door de werkgever opgestelde vaststellingsovereenkomst aan klaagster verstuurd. Verweerder heeft in die brief geschreven: “Bijgaand treft u aan twee exemplaren van de vaststellingsovereenkomst, waarbij de arbeidsovereenkomst [met de werkgever] met wederzijds goedvinden wordt beëindigd.” Verweerder heeft klaagster verzocht de overeenkomsten te ondertekenen en een exemplaar terug te sturen aan de werkgever.

2.10 Bij brief van 3 december 2010 heeft verweerder de rechtbank Amsterdam, sector kanton bericht dat een minnelijke regeling was getroffen. Hij heeft de rechtbank verzocht de zaak door te halen.

2.11 Klaagster heeft de vaststellingsovereenkomst ondertekend en deze per post aan de werkgever teruggestuurd. Op 17 december 2010 had klaagster het schikkingsbedrag nog niet ontvangen. Per e-mail van 17 december 2010 heeft verweerder de werkgever geschreven het te betreuren dat de betaling van het overeengekomen bedrag zoveel tijd in beslag neemt.

2.12 Bij e-mail van 17 december 2010 aan de dochter van klaagster heeft verweerder geschreven dat hij in verband met de sluiting van zijn kantoor en overstap naar een ander kantoor de behandeling van de belangen van klaagster neerlegt. Een kopie van het procesdossier heeft hij bij brief van 20 december 2010 naar klaagster gestuurd ten behoeve van haar nieuwe advocaat.

2.13 Bij brief van 23 juni 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder met voormalig werkgever van klaagster in zee is gegaan en/of het op een akkoordje heeft gegooid;

b) Klaagster heeft laten tekenen “voor ontslag” in plaats van voor de betaling van achterstallig salaris.

4 VERWEER

4.1 In zijn brief van 6 november 2013 aan de deken heeft verweerder ontkend het met de werkgever op een akkoordje te hebben gegooid. Hij stelt de belangen van klaagster op correcte wijze te hebben behartigd. Voorts wijst hij erop dat hij met klaagster en haar dochter telkens overleg heeft gevoerd over de te nemen stappen en dat hij in zijn brief van 2 december 2010 aan klaagster duidelijk heeft geschreven dat in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, inhoudend dat verweerder het met de werkgever op een akkoordje heeft gegooid, oordeelt de raad als volgt. De juistheid van de feiten waarop dit klachtonderdeel berust zijn niet komen vast te staan. Klaagster heeft geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van de feiten, die zij aan deze klacht ten grondslag legt, kan worden afgeleid. Verweerder heeft betwist dat hij het met de werkgever op een akkoordje heeft gegooid. De raad is ook overigens niet gebleken dat verweerder het op een akkoordje met de werkgever heeft gegooid of dat hij anderszins niet de belangen van klaagster maar die van de werkgever zou hebben laten voorgaan, zodat de feiten waarop dit klachtonderdeel berust niet zijn komen vast te staan.

5.2 Klachtonderdeel a is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, inhoudend dat verweerder klaagster een overeenkomst heeft laten tekenen waarin zij akkoord ging met beëindiging van de arbeidsovereenkomst in plaats van een overeenkomst op grond waarvan zij haar achterstallig salaris uitgekeerd zou krijgen, oordeelt de raad het volgende. Verweerder heeft klaagster en haar dochter verschillende malen en ondubbelzinnig laten weten dat vaststellingsovereenkomst zag op beëindiging van de arbeidsovereenkomst (zie in het bijzonder de hierboven beschreven e-mail van verweerder van 30 november 2010 aan de dochter van klaagster en zijn brief van 2 december 2010 aan klaagster).

5.4 Klachtonderdeel b is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal voorzitter, mrs S. van Andel, C. Wiggers, L.D.H. Hamer en G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de dekens van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam en Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl