ECLI:NL:TADRAMS:2014:207 Raad van Discipline Amsterdam 14-055A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:207
Datum uitspraak: 12-08-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 14-055A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht door derde over advocaat. Verweerster in beginsel gebonden aan vertrouwelijkheid die haar cliënte met derde is overeengekomen. Reikwijdte vertrouwelijkheid strekt in het onderhavige geval niet zo ver dat verweerster geen uitlatingen over overleg mocht doen in tuchtrechtelijke procedure tegen een deelnemer aan dat overleg. Klaagster niet-ontvankelijk, bij gebrek aan een eigen rechtstreeks belang, in klachten ten aanzien van schade die verweerster aan zou richten aan (de kinderen van) haar cliënte.

Beslissing van 12 augustus 2014

in de zaak 14-055A

naar aanleiding van de klacht van:

Stichting

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

gemachtigde: de heer

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van discipline van 19 februari 2014 met kenmerk 4013-0807, door de raad ontvangen op 20 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van discipline van 10 juni 2014 in aanwezigheid van partijen. Ter zitting is klaagster bijgestaan door mr. M. en verweerster door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 25 van de bij de brief gevoegde inventarislijst;

- een brief van klaagster van 26 mei 2014, met aanvullende stukken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is een organisatie die ouders en kinderen bij (ernstige en langdurige) conflicten rondom de omgangsregeling na echtscheiding begeleidt en bemiddelt. Klaagster heeft in 2012 en 2013 bemiddeld en begeleid bij een conflict tussen de cliënte van klaagster (de "moeder") en haar voormalig echtgenoot (de "vader") over de omgangsregeling betreffende hun drie kinderen. Krachtens een rechterlijke uitspraak uit juni 2012 mocht de moeder wekelijks bij klaagster omgang met haar kinderen hebben.

2.3 De ouders hebben bij het begin van de begeleiding een zogeheten bemiddelings- en begeleidingsovereenkomst gesloten met klaagster, die de volgende bepaling bevat:

"(…) Ouders verplichten zich bij aanmelding en gedurende verdere begeleiding tot geheimhouding naar derden, bij gebruik maken van de diensten van [klaagster]. Mails, brieven, eventuele verslagen van gesprekken e.d. zoals deze tijdens de intake of het verdere begeleidingsproces onderling tussen partijen kunnen worden uitgewisseld, mogen niet gebruikt worden in verdere juridische procedures. Met uitzondering van een mogelijke eind- of voortgangsrapportage. (…)"

2.4 De ouders hebben op 4 september 2012 een gesprek gehad met klaagster. Het verslag van dit gesprek vermeldt het volgende:

"Met ouders is verder nogmaals doorgenomen [dat] wat er [in de instelling van klaagster] wordt besproken, gemaild, maar ook verslagen per post etc., vertrouwelijke informatie is en niet juridisch kan worden gebruikt en evenmin juristen er op kunnen reageren."

2.5 Bij rechterlijke beslissing van 9 januari 2013 is bepaald dat de omgangsregeling tussen de moeder en haar twee zoons wordt opgeschort en dat de moeder eens in de drie weken contact zal hebben met haar dochter bij klaagster op de data en voor de duur door klaagster te bepalen en onder de voorwaarden die klaagster daaraan stelt.

2.6 Op 13 maart 2013 heeft in de instelling van klaagster een zogeheten multidisciplinair overleg ("MDO") plaatsgevonden, waarbij (onder anderen) de directeur en een medewerkster van klaagster, de ouders, twee gezinsvoogden van Bureau Jeugdzorg ("BJZ"), en een behandelaar en therapeut van de kinderen (hierna: de kindertherapeut) aanwezig waren. De moeder had al enige tijd geen vertrouwen meer in deze kindertherapeut en had dat ook bij herhaling aan de Raad voor de Kinderbescherming duidelijk gemaakt. Ook had zij de rechtbank al verzocht om de kinderen te laten veranderen van behandelaar. Dit verzoek was bij de beslissing van 9 januari 2013 afgewezen. Aanvankelijk was verweerster ook bij het MDO aanwezig, als vertrouwenspersoon van de moeder. Klaagster, de vader en de kindertherapeut hebben hier bezwaar tegen geuit, omdat zij de rol van verweerster als advocaat niet verenigbaar achtten met de rol van vertrouwenspersoon. Verweerster heeft vervolgens, na overleg met haar cliënte, niet deelgenomen aan het overleg. De moeder heeft het MDO als zeer onplezierig ervaren. BJZ heeft een verslag opgesteld van het MDO, dat aan de deelnemers, onder wie de moeder, is verschaft. De moeder heeft ook geluidsopnamen gemaakt van het MDO. Verweerster heeft kort na het MDO op eigen naam een tuchtklacht bij de medische tuchtrechter ingediend tegen de kindertherapeut naar aanleiding van uitlatingen die de kindertherapeut tijdens het MDO over verweerster zou hebben gedaan. Verweerster heeft in die klacht een deel van de inhoud van het overleg beschreven. Verweerster was al eerder, toen namens de grootouders van de kinderen, een tuchtrechtelijke procedure tegen de kindertherapeut gestart wegens negatieve uitlatingen van de kindertherapeut over de moeder en  de grootouders. Deze klacht is bij beslissing van 12 maart 2013 gegrond verklaard.

2.7 Na het indienen van de tweede klacht heeft de therapeut de therapie van de kinderen voortijdig beëindigd. Klaagster heeft in de beëindiging van de therapie voor de dochter en in (wat zij noemt) de schending van de vertrouwelijkheid van het MDO door verweerster reden gezien om haar begeleiding op te schorten.

2.8 Hierop is correspondentie gevolgd tussen klaagster en verweerster. Verweerster heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van klaagster om de informatie uit het MDO uit haar tuchtklacht te verwijderen. Ook heeft verweerster het bij klaagster vigerende klachtenreglement (intern en extern) opgevraagd. 

2.9 Bij brief met bijlagen van 26 mei 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) onjuiste en incomplete, althans vertrouwelijke informatie uit het MDO heeft gebruikt in de tuchtprocedure tegen de therapeut en aldus aan derden heeft verschaft, terwijl zij op de hoogte was van het vertrouwelijke karakter van het MDO; en zij voor de tuchtprocedure gebruik heeft gemaakt van een door haar cliënte zonder toestemming van de aanwezigen gemaakte geluidsopname van het MDO;

b) onprofessioneel heeft gehandeld doordat zij informatie uit de zaak van haar cliënte voor het behartigen van haar eigen belangen heeft gebruikt, te weten voor haar persoonlijke tuchtklacht tegen de therapeut, hetgeen schadelijk is voor haar eigen cliënte en voor de kinderen;

c) de voortgang van de begeleiding van de kinderen heeft belemmerd, door de wijze waarop zij zich heeft gedragen ten opzichte van klaagster, in het bijzonder doordat zij de werkzaamheden van klaagster heeft beïnvloed op een wijze die het contactherstel tussen de moeder en de kinderen heeft geschaad.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Ter zitting heeft klaagster gesteld niet te kunnen specificeren welke informatie die verweerster aan derden over het MDO heeft verstrekt, onjuist, incorrect of incompleet zou zijn. In zoverre is het klachtonderdeel derhalve ongegrond.

4.2 Voor wat betreft de vertrouwelijkheid geldt dat verweerster in beginsel gebonden is aan de vertrouwelijkheid die haar cliënte heeft toegezegd, tenzij bijzondere omstandigheden meebrengen dat een uitzondering kan worden aanvaard. De vraag is allereerst hoe ver de door de ouders bij het begin van de bemiddeling getekende geheimhoudingsclausule (vermeld in 2.3) reikt. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad terecht aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat die clausule ook verbiedt het gebruik maken van informatie uit (door of bij klaagster georganiseerde) sessies en/of overleggen voor het indienen van tuchtrechtelijke klachten tegen therapeuten of andere hulpverleners die aan die sessies/overleggen deelnemen. Een andere opvatting zou maken dat hun handelen in dergelijke sessies/overleggen niet tuchtrechtelijk kan worden getoetst. Niet kan worden ingezien dat dat door partijen bij de overeenkomst (klaagster enerzijds en de ouders anderzijds) zou zijn beoogd. De bewoordingen waarin de geheimhoudingsclausule is gesteld, geven ook geen aanleiding tot een andere uitleg. Volgens de tekst ziet de geheimhouding op stukken die "onderling tussen partijen kunnen worden uitgewisseld". Dergelijke stukken, zo wordt bepaald, mogen niet "in verdere juridische procedures" worden gebruikt. Deze tekst biedt geen steun aan de uitleg die klaagster voorstaat. Feiten of omstandigheden die de door haar verdedigde uitleg anderszins aannemelijk maken, zijn niet gesteld of gebleken. De raad komt dus tot de conclusie dat de geheimhoudingsclausule de moeder niet beperkte in haar mogelijkheden om op basis van het besprokene tijdens het MDO een klacht tegen de kindertherapeut in te dienen. Dit betekent dat van een (afgeleide) overtreding van dit beding door verweerster in dit geval ook geen sprake kan zijn.

4.3 Klaagster heeft voorts nog het standpunt ingenomen dat bij het begin van het MDO – toen verweerster nog aanwezig was – zou zijn afgesproken dat het besprokene vertrouwelijk zou zijn. Verweerster heeft betwist dat deze afspraak zou zijn gemaakt. Nog daargelaten de vraag of een dergelijke afspraak wél de mogelijkheid zou beperken om een tuchtklacht in te dienen, heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke afspraak bij het begin van het MDO is gemaakt. Uit het opgestelde verslag van het MDO blijkt daarvan bijvoorbeeld niet. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster dus vrij de informatie uit het MDO te gebruiken in een tuchtprocedure tegen de kindertherapeute.

4.4 Op het voorgaande stuit ook af de klacht dat verweerster voor de tuchtprocedure gebruik heeft gemaakt van geluidsopnames die de moeder heimelijk van het MDO heeft gemaakt.

4.5 Het klachtonderdeel is dus ongegrond

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.6 De raad ziet aanleiding om de beide klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen, nu zij beide erop zien dat verweerster gehandeld heeft op een wijze die schadelijk is voor de (begeleiding van de) kinderen en haar cliënte, althans klaagster.

4.7 Klaagster is niet-ontvankelijk in deze klachtonderdelen, voor zover zij aanvoert dat door het optreden van verweerster de belangen van de moeder of de kinderen of andere derden zijn geschaad, nu zij in zoverre bij de klacht geen eigen rechtstreeks belang heeft. De moeder zelf is degene die erover kan klagen dat verweerster haar belangen niet goed heeft behartigd; de vader van de kinderen is degene die als hun wettelijk vertegenwoordiger erover kan klagen dat verweerster onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van de kinderen; daarnaast kan slechts de deken in het algemeen belang een klacht indienen over verwaarlozing van de belangen van de moeder of de kinderen. Aan klaagster komt hierbij geen rol toe. Klaagster is daarmee niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b), nu zij daarbij geen eigen belang heeft.

4.8 Klaagster is ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c), voor zover zij daarmee beoogt op te komen voor de belangen van anderen. Klaagster is wel ontvankelijk, voor zover het klachtonderdeel inhoudt dat klaagster de werkzaamheden van klaagster heeft belemmerd. Klaagster heeft gesteld dat de werkwijze van verweerster het werk en de neutrale positie van klaagster heeft ondermijnd en de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheden door de rechtbank aan klaagster heeft belemmerd. Klaagster noemt in dit verband verschillende incidenten, zoals de dreiging door verweerster met een kort geding tegen klaagster toen klaagster volgens verweerster op enig moment de rechterlijke uitspraak niet naleefde, het indienen van de klacht tegen de kindertherapeute op basis van informatie uit het MDO en het opvragen van het bij klaagster vigerende klachtenreglement. In algemene zin heeft verweerster zich volgens klaagster steeds intimiderend jegens haar opgesteld en heeft zij klaagster door haar agressieve interventies niet in staat gesteld klaagsters werk, gericht op de-escalatie en het verbinden van partijen, te verrichten.

4.9 De raad oordeelt als volgt. Verweerster komt als advocaat een grote vrijheid toe om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar passend voorkomt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster de grenzen van die vrijheid niet overschreden door haar opstelling ten opzichte van klaagster. Klaagster lijkt met name over het hoofd te zien dat zij jegens de moeder, de cliënte van verweerster, een zeer sterke positie had. De rechter had immers een omgang tussen de moeder en haar dochter toegestaan bij klaagster, op de data en voor de duur door klaagster te bepalen en onder de voorwaarden die klaagster daaraan zou stellen. Dit maakte dat de moeder (en daarmee ook verweerster) sterk van klaagster afhankelijk was en niet omgekeerd. Indien klaagster van mening was dat het optreden van verweerster dermate onwenselijk was dat klaagster haar werkzaamheden niet kon uitvoeren, kon zij haar werkzaamheden als begeleider van de omgang tussen de moeder en de kinderen stopzetten. Feitelijk heeft klaagster dit overigens ook gedaan (zie 2.7) Hierdoor stopte de omgang tussen de moeder en haar dochter en werd de moeder dus gedupeerd. In dit licht kan niet worden aangenomen dat verweerster zich met het oog op het belang van klaagster om haar werk goed te kunnen doen had moeten onthouden van enige interventie die zij heeft gepleegd. Klachtonderdeel c) is gezien het voorgaande ten dele niet-ontvankelijk en ten dele ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- verklaart klaagster in klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;

- verklaart klaagster in klachtonderdeel c) ten dele niet-ontvankelijk; en verklaart klachtonderdeel c) voor het overige ongegrond

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. R. Lonterman, H.B. de Regt, K. Straathof en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl