ECLI:NL:TADRAMS:2014:206 Raad van Discipline Amsterdam 14-057A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:206
Datum uitspraak: 12-08-2014
Datum publicatie: 13-08-2014
Zaaknummer(s): 14-057A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Stuk ter zitting overgelegd zonder het stuk voorafgaand aan zitting aan wederpartij te sturen en hem te informeren dat verweerster beroep zou doen op stuk. Verzet gegrond. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.  

Beslissing van 12 augustus 2014

in de zaak 14-057A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 21 maart 2014 op de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 februari 2014 aan de raad van discipline met kenmerk 4013-0996, door de raad ontvangen op 28 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 21 maart 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 21 maart 2014 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 31 maart 2014, door de raad ontvangen op 3 april 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 juni 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet, en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 31 maart 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Zij procederen onder meer over het gezag over en de omgang met hun minderjarige kinderen. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij.

2.3 Tussen klager, zijn ex-echtgenote en een daartoe gespecialiseerde instelling (de "instelling") hebben gesprekken plaatsgevonden ten behoeve van een mogelijke omgangsregeling. Dit heeft niet tot een omgangsregeling geleid.

2.4 Op 20 september 2012 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Daarin werden het verzoek van de ex-echtgenote om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen en het verzoek van klager tot vaststelling van een omgangsregeling behandeld.

2.5 Voorafgaand aan de zitting heeft de advocaat van klager de rechtbank per brief bericht dat geen voortgang was geboekt in de gesprekken over de omgangsregeling. In de brief is gesteld dat dit feit te wijten is aan de ex-echtgenote, die contact tussen klager en zijn kinderen zou traineren.

2.6 De instelling heeft verweerster per e-mail van 14 september 2012 bericht dat de instelling aan de ex-echtgenote "een verslag [heeft] beloofd van het verloop van de gesprekken en de intenties van de beide ouders" en dat zij hoopt "het schrijven aankomende maandag gereed te hebben in voorbereiding voor de rechtszitting van 20 september". Zij stelt dat daarin zal worden verklaard dat de instelling het "volstrekt niet eens" is met de in 2.5 vermelde brief van de advocaat van klager.

2.7 In een e-mail van 17 september 2012 heeft de instelling aan verweerster een verslag gestuurd "over de gesprekken die [de instelling] gedurende enkele maanden met [klager en zijn ex-echtgenote] gevoerd [heeft] over het aangaan van contact tussen vader en zijn kinderen."

2.8 In dit verslag staat onder meer dat klager weinig oog lijkt te hebben voor wat de kinderen zelf willen; dat een (gedwongen) omgang tussen hem en de kinderen ten koste van de ontwikkeling van de kinderen zou gaan; dat de instelling zich distantieert van de in 2.5 vermelde brief van de advocaat van klager en voorts:

"Wij hebben het tegenovergestelde gezien en ervaren van dat wat vader aangeeft: moeder heeft zich te allen tijde bereidwillig opgesteld om de kinderen in contact te brengen met vader."

2.9 Een of twee dagen voor de zitting heeft verweerster in overleg met haar cliënte besloten het verslag in de procedure te gebruiken. Verweerster zou zich ter zitting door een waarneemster laten vervangen omdat verweerster (te) druk was met een andere zaak. Zij heeft het verslag van de instelling naar haar waarneemster doorgemaild, doch niet naar de wederpartij (of de rechtbank).

2.10 Dit verslag is ter zitting van 20 september 2014 aan de rechtbank overgelegd door de waarneemster van verweerster. De zitting is geschorst, waarna partijen zich over het verslag hebben kunnen uitlaten. De rechtbank heeft dit verslag als bewijsmiddel geaccepteerd en heeft in haar beschikking van 29 mei 2013 aan dit verslag gerefereerd. In deze beschikking zijn de verzoeken van beide partijen afgewezen.

2.11 Klager heeft een klacht ingediend tegen de instelling, over onder meer het feit dat de instelling heeft nagelaten het verslag naar klager te zenden. De instelling heeft haar nalaten erkend en daarvoor excuses aangeboden. De klachtencommissie van de instelling heeft dit aspect van de klacht gegrond verklaard.

2.12 Bij brief met bijlagen van 19 augustus 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) bij de instelling persoonlijke informatie over klager heeft opgevraagd;

b) heeft nagelaten klager en zijn advocaat op de hoogte te stellen van haar aanvraag en van het door de instelling afgeven van een verklaring;

c) het verslag van de instelling tijdens de zitting op 20 september 2012 zonder toestemming van klager en zonder dat klager van (de inhoud van) het verslag op de hoogte was, heeft overgelegd aan de rechtbank, waardoor klager en zijn advocaat zich niet goed op een reactie op die verklaring hebben kunnen voorbereiden.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter heeft miskend dat de advocatuurlijke vrijheid van verweerster niet zover gaat dat zij een verklaring over klager mag opvragen van de instelling achter de rug van klager om, en dat zij klager met die verklaring voor het eerst ter zitting mag confronteren.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van klachtonderdelen a) en b) de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter deze klachtonderdelen terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van deze klachtonderdelen ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachtonderdelen en moet het verzet daartegen ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.3 Het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c) slaagt.

4.4 Zoals de voorzitter met juistheid heeft overwogen komt een advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Het enkele feit dat verweerster het verslag heeft overgelegd aan de rechtbank is aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.5 Een advocaat dient echter wel, zoals wordt uitgedrukt in gedragsregel 14, bij het bepalen van het tijdstip van overleggen van stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, er rekening mee te houden dat de wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden. Gelet daarop had het op de weg van verweerster gelegen om zo spoedig mogelijk nadat zij besloten had om het verslag ter zitting te gebruiken, het verslag aan (de advocaat van) klager toe te zenden, zodat klager met zijn advocaat een reactie daarop had kunnen voorbereiden.

4.6 Verweerster stelt dat de reden dat zij dit niet heeft gedaan, is gelegen in drukte in andere zaken. Zij heeft het verslag zelf pas een of twee dagen voor de zitting gelezen. Zij heeft vervolgens met haar cliënte overlegd, en toen hebben zij besloten om de verklaring te gebruiken. Verweerster heeft het verslag wel aan haar waarneemster doorgezonden, maar is in de drukte vergeten de rechtbank en klager hierover te informeren, aldus verweerster.

4.7 De raad stelt echter vast (zie 2.6, hiervoor) dat verweerster al sinds 14 september 2012 – dus zes dagen voor de zitting – wist dat de instelling een voor haar cliënte gunstige verklaring zou gaan afgeven. Nog los daarvan komen de in 4.6 genoemde omstandigheden voor rekening van verweerster, en doen zij niet af aan de verwijtbaarheid van verweersters handelen. Ook doet hier niet aan af dat de rechtbank, zoals verweerster stelt, ervoor had kunnen kiezen om het verslag te weigeren. Daaraan doet, anders dan de voorzitter heeft overwogen, evenmin af dat de rechtbank de zitting kort heeft geschorst om klager in de gelegenheid te stellen van het stuk kennis te nemen. Dat de rechtbank de nadelige gevolgen voor klager van het handelen van verweerster aldus (enigszins) heeft beperkt, maakt het handelen van verweerster immers niet minder onjuist. Na de zitting stond de zaak voor uitspraak. Dit betekent, anders dan de voorzitter heeft overwogen, dat klager toen niet meer (nader) op het verslag kon reageren.

4.8 Verweerster heeft niet het verweer gevoerd dat het verwijt van klager niet háár, maar haar waarneemster treft, bijvoorbeeld omdat zij erop vertrouwde en erop mocht vertrouwen dat haar waarneemster het verslag voorafgaand aan de zitting nog aan klager zou toezenden. De raad dient er dus van uit te gaan dat het overleggen van het verslag zonder voorafgaande, tijdige toezending aan klager onder de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van verweerster valt.

4.9 Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerster heeft erkend dat haar handelen niet de schoonheidsprijs verdient. De raad acht in de omstandigheden van het geval de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. R. Lonterman, H.B. de Regt, K. Straathof en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing, ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) geen hoger beroep worden ingesteld.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel c), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl