ECLI:NL:TADRAMS:2014:181 Raad van Discipline Amsterdam 13-326A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2014:181 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2014 |
Datum publicatie: | 21-07-2014 |
Zaaknummer(s): | 13-326A |
Onderwerp: | Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verzoek van de deken tot schorsing in de uitoefening van de praktijk ex art 60b Advocatenwet naar aanleiding van een onderzoek naar de praktijkuitoefening ex art 60c t/m g Advocatenwet. Het rapport biedt onvoldoende steun voor schorsing van verweerster, mede gelet op de verbeteringen in de praktijkuitoefening. Verzoek wordt afgewezen en kosten onderzoek komen ten laste van de Orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam. |
Beslissing van 14 juli 2014
in de zaak 13-326A
naar aanleiding van het verzoek in de zin van art. 60b Advocatenwet van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
tegen:
advocaat te
gemachtigde
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 oktober 2013 met kenmerk AvO 4013-1174, door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek als bedoeld in artikel 60c lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerster ingediend.
1.2 Bij beslissing van 26 november 2013 heeft de voorzitter van de raad het verzoek toegewezen, welke beslissing op 26 november 2013 aan verweerster is verzonden. Als rapporteur is benoemd mr. F.T. Panholzer, advocaat te Amsterdam. De voorzitter heeft bepaald dat de rapporteur zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste € 250,- per uur (exclusief BTW), met een maximumbedrag van
€ 2.500,- (exclusief BTW).
1.3 Bij brief van 6 december 2013, door de raad ontvangen op 9 december 2013, heeft verweerster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De mondelinge behandeling van het verzet van verweerster vond plaats op 22 januari 2014.
1.4 Bij beslissing van 11 maart 2014 is het verzet ongegrond verklaard.
1.5 Bij brief van 6 mei 2014 heeft mr. Panholzer zijn verslag toegezonden aan de Deken. In dit verslag heeft mr. Panholzer geconcludeerd dat verweerster gegeven adviezen heeft opgevolgd, maar dat veranderingen in de kantoorvoering en administratie niet vanuit verweerster zelf komen en dat verweerster niet de indruk wekt actief bij te houden of er wijzigingen in de regelgeving zijn die op de praktijkvoering of administratieve vastlegging van invloed zijn. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat verweerster op dat moment een bedrag van € 1.500,- aan hem had voldaan, in plaats van het in de beslissing van 26 november 2013 onder 8 genoemde bedrag van
€ 2.500,-.
1.6 Ter zitting van 16 juni 2014 is het verslag behandeld achter gesloten deuren in aanwezigheid van verzoeker, zijn stafmedewerkster mr. A.A. van Ochten, verweerster, bijgestaan door mr. F. van Schaik, en mr. F.T. Panholzer. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.7 Verzoeker heeft naar aanleiding van het verslag ter zitting verzocht om verweerster voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk te schorsen.
1.8 De raad heeft kennis genomen van:
- de in 1.1 genoemde brief en de bij die brief gevoegde stukken;
- het proces-verbaal van de zitting van 12 november 2013 met bijlagen;
- de beslissing van de voorzitter van 26 november 2013;
- het verzetschrift van verweerster van 6 december 2013, door de raad ontvangen op 9 december 2013;
- de brief met bijlagen van verweerster van 6 december 2013, ontvangen door de raad op 3 januari 2014;
- de brief met bijlagen van verweerster van 15 januari 2014, ontvangen door de raad op 16 januari 2014;
- de beslissing op het verzet van 11 maart 2014, en
- het onder 1.5 genoemde verslag van mr. Panholzer (hierna: het verslag).
2 DE VERDERE BEOORDELING
2.1 Het verzoek strekt tot schorsing op grond van artikel 60b van de Advocatenwet van verweerster in de uitoefening van de advocatenpraktijk, omdat verweerster naar het oordeel van verzoeker geen blijk geeft haar praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 60b Advocatenwet (Tweede Kamer, 1999-2000, 26940, nr. 3) is met de invoering van artikel 60b beoogd om adequaat handelen mogelijk te maken bij een onbehoorlijke praktijkuitoefening door een advocaat, wanneer de betreffende advocatenpraktijk structureel disfunctioneert of zodanig disfunctioneert dat de rechtshulpverlening aan veel cliënten in het gedrang komt. Bij het disfunctioneren waarop artikel 60b ziet, moet worden gedacht aan de onbekwaamheid om een praktijk behoorlijk te voeren, het verwaarlozen van cliënten, verslaving en ziekte, waardoor het ingrijpen op korte termijn nodig is.
2.2 Uit het verslag van mr. Panholzer volgt weliswaar dat de praktijk van verweerster gebreken vertoonde en nog steeds vertoont, maar volgt ook dat verweerster de gegeven adviezen grotendeels heeft opgevolgd. Verweerster voldoet inmiddels aan de eisen die worden gesteld aan het tijdschrijven en de bevestigingsopdracht ten behoeve van het dossier. Ook heeft verweerster waarneming geregeld voor de strafzaken en BOPZ-zaken, zijn maatregelen getroffen voor de derdengeldenrekening en is de verwijzing naar een onjuist telefoonnummer op haar kantoorpand verwijderd. Thans resteert het aanpassen van het kantoorhandboek op basis van de afspraken over de waarneming, het concretiseren van de waarneming van vreemdelingenzaken en het opstellen van de jaarstukken 2012 en 2013, waarbij de raad opmerkt dat het op dit moment nog niet noodzakelijk is dat ook de jaarstukken 2013 gereed zijn. Verweerster heeft toegezegd deze resterende punten spoedig te adresseren en in de toekomst aan regels te zullen voldoen.
2.3 Hoewel uit het verslag volgt dat er veel schort aan de praktijkuitoefening van verweerster, met name aan het begin van de onderzoeksperiode, en verweerster de aanpassingen niet voortvarend heeft doorgevoerd, is de raad van oordeel dat het verslag onvoldoende steun biedt voor het standpunt dat in dit geval sprake is van onbehoorlijke uitoefening van de praktijk in de zin van artikel 60b Advocatenwet. Daarbij acht de raad het van belang dat het verslag is gebaseerd op slechts acht dossiers. De raad ziet dan ook geen aanleiding om verweerster te schorsen in de uitoefening van de advocatenpraktijk, noch een andere voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening te treffen. De raad wijst het verzoek van de deken derhalve af.
2.4 Ten aanzien van de kosten van het onderzoek sluit de raad aan bij de beslissing van de voorzitter van 26 november 2013. Op grond van die beslissing diende de rapporteur zijn werkzaamheden uit te voeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste € 250,- per uur (exclusief BTW), met een maximumbedrag van € 2.500,- (exclusief BTW). De rapporteur heeft bij brief van 6 mei 2014 verzocht het honorarium aan te passen aan de tijdsbesteding van in totaal 11,27 uur. Indien wordt uitgegaan van een tarief van € 250,-, dan wordt het maximumbedrag van € 2.500,- (exclusief BTW) overschreden. De raad ziet echter, mede gelet op de inhoud van het verslag, geen aanleiding om van de beslissing van de voorzitter af te wijken en bepaalt dat aan mr. Panholzer een bedrag van € 2.500,- (exclusief BTW) dient te worden voldaan.
2.5 Nu de raad in het verslag geen aanleiding ziet voor een schorsing of een andere voorziening, bepaalt de raad dat de kosten van het onderzoek gelet op artikel 60d lid 4 en 5 Advocatenwet ter hoogte van € 2.500,- (exclusief BTW) door de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam worden vergoed aan mr. F.T. Panholzer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek van verzoeker af;
- stelt het mr. F.T. Panholzer toekomende honorarium vast op € 2.500,- (exclusief BTW);
- bepaalt dat dit bedrag door de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam wordt vergoed aan mr. F.T. Panholzer.
Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, S. van Andel, G.J.W. Pulles en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- verzoeker
- verweerster
- de rapporteur
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan, voor zover deze betrekking heeft op de toepassing van artikel 60b van de Advocatenwet, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verzoeker
- verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl