ECLI:NL:TADRAMS:2014:18 Raad van Discipline Amsterdam 12-249H + 12-295H + 13-016NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:18
Datum uitspraak: 14-01-2014
Datum publicatie: 21-01-2014
Zaaknummer(s): 12-249H + 12-295H + 13-016NH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingszaak. Verzoeker wraakt de voorzitter omdat zij het verzoek van klager tot verdaging van de zitting heeft afgewezen. Verzoek tot wraking wordt afgewezen.  

Beslissing van 14 januari 2014

in de zaak 12-249H, 12-295H en 13-016NH

naar aanleiding van het verzoek van:

de heer

verzoeker

tot wraking van:

mr.

voorzitter van de raad van discipline

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Verzoeker heeft bij brief van 9 juli 2013 klachten ingediend tegen mrs X. en Y. Bij brief van 2 oktober 2012, met kenmerk td/md/601, door de raad ontvangen op 3 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem (thans: Noord-Holland), de klachten ter kennis van de raad gebracht. De klachten zijn bij de raad aanhangig onder zaaknummers 12-294H en 12-295H.

1.2 Bij brief van 22 januari 2013, door de raad ontvangen op 24 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht van verzoeker tegen de deken van het (toenmalige) arrondissement Haarlem ter kennis van de raad gebracht. Aan deze klacht is zaaknummer 13-016NH toegekend.

1.3 Bij beslissing van 19 februari 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht van verzoeker met zaaknummer 13-016NH kennelijk ongegrond verklaard. Bij faxbrief van 5 maart 2013 heeft verzoeker verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Bij brief van 14 juni 2013 heeft de griffie van de raad aan verzoeker meegedeeld dat de klachten met zaaknummers 12-294H en 12-295H, zoals met hem besproken, zullen worden behandeld ter openbare zitting van de raad van dinsdagmiddag 15 oktober 2013. Bij brief van diezelfde datum is ook aan verzoeker meegedeeld dat het verzet met zaaknummer 13-016NH, zoals reeds telefonisch doorgegeven, zal worden behandeld op de zitting van 15 oktober 2013. Bij brief van 17 september 2013 werd de definitieve oproeping voor de zitting toegezonden aan partijen.

1.5 Bij e-mailbericht van 3 oktober 2013 heeft een medewerker van de griffie het volgende aan de verzoeker geschreven:

“Ik vraag mij af hoe u de procesdossiers in bovengenoemde zaken voor de zitting van de 15de oktober wenst te ontvangen?”

1.6 Bij e-mailbericht van 3 oktober 2013 heeft verzoeker als volgt gereageerd op het bericht van de griffie:

“Geachte mevrouw,

Op dit moment ben ik voor zaken in België en Nederland. Ik zal op 8 oktober 2013 uw bericht behandelen.”

1.7 Vervolgens heeft de desbetreffende medewerker van de griffie diezelfde 3 oktober het volgende per e-mail aan verzoeker bericht:

“Fijn dat u dit laat weten, misschien dat u mij dan een adres in België dan wel Nederland kunt doorgeven waar ik de dossiers naartoe kan sturen.”

1.8 Bij e-mailbericht van 8 oktober 2013 heeft de desbetreffende medewerker van de griffie het volgende aan verzoeker geschreven:

“Kunt u mij al laten weten naar welk adres ik de dossiers kan sturen?”

1.9 Bij faxbrief van 15 oktober 2013 heeft klager onder meer het volgende aan de griffier van de raad geschreven:

“Gisteren nam ik kennis van het bericht op mijn voicemail welk is ingesproken door één van uw medewerksters.

Ik was verbaasd.

Schijnbaar is er iemand bij de griffie die heeft besloten om de zaken tegelijk te behandelen. Ik heb daar grote bezwaren tegen. U stelt dat de zaken inhoudelijk hetzelfde zijn, dit is onjuist.

De ene zaak gaat over het handelen van twee advocaten en de andere zaak  gaat over het handelen van de deken. Natuurlijk is het zo dat het handelen van de deken betrekking heeft op de eerstgenoemde zaak, maar ik zie verder geen enkel verband. Ik maak dus bezwaar tegen behandeling op één en hetzelfde moment.

Ten tweede heb ik nog steeds geen processtukken ontvangen en kan mij dus niet voorbereiden op de zitting. In uw brief van 14 juni 2013 staat toch heel duidelijk dat ik één week voor de zitting een exemplaar zou ontvangen. Ik vind het onacceptabel dat ik de stukken niet heb.

De twee hierboven genoemde punten zijn voor mij reden om u te verzoeken de zitting te verdagen. Eerst wil ik duidelijkheid over de wijze van behandeling van de dossiers en ik wil van beide zaken de processtukken ontvangen. Ik verzoek u dan ook mij schriftelijk te bevestigen dat er een nieuwe datum zal worden vastgesteld.”

1.10 Bij faxbrief en e-mail van 15 oktober 2013 heeft de griffier van de raad onder meer het volgende aan klager geschreven:

“Ik bevestig ontvangst van uw faxbrief van heden.

Op de zitting hedenmiddag wordt om 13.30 uur behandeld de zaak 13-016NH (…).

Daarna wordt behandeld om 13.50 uur twee zaken die inhoudelijk met elkaar te maken hebben namelijk 12-294H (…) en 12-295H (…).

Uw indruk dat de zaak tegen de deken tegelijkertijd met uw zaak tegen twee advocaten wordt behandeld berust op een misverstand.

De griffie (…)  had de processtukken 10 dagen voor zitting gereed om op te sturen. Er was echter geen duidelijkheid waar u de stukken wilde ontvangen, omdat u had aangegeven in die periode in België en Nederland te verblijven. De griffie heeft zowel telefonisch als per email contact met u gezocht daarover, maar kreeg geen uitsluitsel. Er is gewacht met verzending omdat er geen duidelijkheid was waar u een en ander wenste te ontvangen. Daarom zijn de stukken uiteindelijk afgelopen vrijdag naar uw adres in Frankrijk gestuurd.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van uw verzoek tot aanhouding en heeft besloten de zaken niet uit te stellen en de zittingen vanmiddag door te laten gaan.”

1.11 Verzoeker heeft vervolgens bij faxbericht van 15 oktober 2013 de voorzitter van de raad gewraakt.

1.12 De voorzitter heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en heeft dit bij brief van 11 november 2013, bij de raad ingekomen op 12 november 2013, toegelicht.

1.13 Verzoeker heeft bij faxbrief van 16 december 2013, bij de raad ingekomen op diezelfde dag, een reactie gegeven op het verweer van de voorzitter.

1.14 De raad heeft het wrakingsverzoek behandeld ter zitting van 17 december 2013 waar verzoeker noch de voorzitter zijn verschenen.

2 VERZOEK 

2.1 De gronden van het wrakingsverzoek houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter niet onpartijdig is omdat deze zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van de klachten heeft afgewezen, ondanks het feit dat fouten zijn gemaakt door de griffie, waardoor verzoeker niet over de processtukken beschikte en hij zo in een nadeliger positie was komen te verkeren.

3 BEOORDELING

3.1 Een verzoek tot wraking kan op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering worden gedaan indien feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.2 De zittingsdag van 15 oktober 2013 is in samenspraak met en met instemming van verzoeker bepaald. Verzoeker heeft in de ochtend van de dag waarop zijn zaken ter zitting zouden worden behandeld bij faxbrief verzocht om de zitting te verdagen, met als reden dat eerst duidelijkheid zou moeten worden gegeven over de wijze van behandeling van de zaken en dat hij voorts de procesdossiers nog niet had ontvangen.

3.3 Bij e-mailbericht van 15 oktober 2013 om 12.18 uur – derhalve vóór aanvang van de zitting – heeft de griffier onder meer meegedeeld dat de zaak betreffende de klacht tegen de deken zou worden behandeld om 13.30 uur en dat de samenhangende klachten tegen de advocaten zouden worden behandeld om 13.50 uur. Daarmee werd de door verzoeker verlangde duidelijkheid over de wijze van behandeling van de zaken voorafgaand aan de zitting gegeven. Dat, naar verzoeker stelt, door een medewerker van de griffie een voicemailbericht zou zijn ingesproken inhoudende dat alle drie de zaken op hetzelfde moment worden behandeld kan, wat daar ook van zij, niet aan de voorafgaand aan de zitting geboden duidelijkheid afdoen.

3.4 In de definitieve oproepingen voor de zitting, die op 17 september 2013 zijn verstuurd, is vermeld dat een exemplaar van het klachtdossier ongeveer één week voor de zitting aan verzoeker wordt toegestuurd. Het was de griffie bekend dat verzoeker in die periode mogelijk niet zou verblijven op zijn gebruikelijke adres in Frankrijk. Blijkens de stukken heeft de griffie ruimschoots voor de zitting, bij e-mailbericht van 3 oktober 2013, aan verzoeker gevraagd op welk adres hij de procesdossiers wenste te ontvangen. Daarop heeft verzoeker geantwoord daar op 8 oktober 2013 wegens verblijf in Nederland of België op te kunnen reageren, waarna vanuit de griffie werd aangeboden om de procesdossiers naar een adres in Nederland of België te sturen. Op 8 oktober 2013 heeft de griffie verzoeker nogmaals gevraagd mee te delen naar welk adres de procesdossiers zouden moeten worden verzonden en bij het wederom uitblijven van een reactie van verzoeker zijn de procesdossiers alsnog op 10 oktober 2013 aan het adres van verzoeker in Frankrijk zijn gestuurd. Eerst op de dag van de zitting heeft verzoeker gemeld dat hij de procesdossiers niet heeft ontvangen en dat hij mede om die reden uitstel van de zitting wenst.

3.5 De raad neemt verder nog in aanmerking dat de procesdossiers voor verzoeker bekende correspondentie bevatten, zodat verzoeker ondanks het ontbreken van procesdossiers niet in zijn procespositie zou zijn benadeeld wanneer de zitting doorgang had gevonden. Tot slot speelt in deze beslissing op het wrakingsverzoek een rol het algemeen belang van de maatschappij dat een college zoals de raad zonder goede redenen geen zittingsruimte verloren laat gaan. 

3.6 Gelet op alle omstandigheden en belangen van dit geval is het niet onredelijk dat de voorzitter het eerst op de zittingsdag zelf gedane verzoek om uitstel heeft afgewezen.

3.7 Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn aldus geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan partijdigheid of de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht. Het wrakingsverzoek dient daarom te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek tot wraking van mr. Schoonbrood-Wessels af.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs L.D.H. Hamer, P. van Lingen, G. Kaaij en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

en per gewone post aan:

- de voorzitter van de raad van discipline

- mrs. X. en Y.

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.