ECLI:NL:TADRAMS:2014:170 Raad van Discipline Amsterdam 14-155NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:170
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 11-07-2014
Zaaknummer(s): 14-155NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over het niet instellen van een procedure tegen voormalige advocaat kennelijk ongegrond.  

Beslissing van 8 juli 2014 

in de zaak 14-155NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

advocaat te  

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 16 juni 2014 met kenmerk rm/md/14-010, door de raad ontvangen op 19 juni 2014, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken en van de brieven van klager aan de raad van 17 en 25 juni 2014.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager vanaf november 2012 bijgestaan, eerst in een herzieningsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep. Voor zijn bijstand in de herzieningsprocedure heeft verweerder een toevoeging aangevraagd en verkregen.

1.3 Verweerder en klager hebben in de loop van 2013 gecommuniceerd over de mogelijkheid om mr. X, de voormalige advocaat van klager, aan te spreken. In dat kader heeft verweerder een concept-verzoekschrift voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor en naderhand een concept-dagvaarding opgesteld. Verweerder heeft het verzoekschrift niet ingediend en de dagvaarding niet uitgebracht.

1.4 Vanwege de verslechterde verhouding tussen klager en verweerder heeft verweerder in september 2013 zijn rechtsbijstandverlening aan klager gestaakt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager gedurende lange tijd in het ongewisse heeft gelaten over het aanhangig maken van een procedure tegen klagers vorige advocaat, en

b) de procedure uiteindelijk niet aanhangig heeft gemaakt, omdat hij die kansloos achtte.

2.2 Ter toelichting op de klacht stelt klager dat verweerder ten onrechte rechtsbijstand aan klager heeft verleend in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep, in plaats van een civiele procedure tegen mr. X aan te spannen. Volgens klager voerde hij de procedure bij de Centrale Raad van Beroep zelf, heeft verweerder in die procedure geen werkzaamheden verricht en aldus ten onrechte voor die procedure een toevoeging gevraagd en verkregen. Volgens klager had verweerder een toevoeging moeten aanvragen voor zijn bijstand in de zaak tegen mr. X, althans op grond van de bestaande toevoeging rechtsbijstand moeten verlenen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist de verwijten van klager. Daartoe stelt hij dat de toevoegingsaanvraag van 5 december 2012 uitdrukkelijk ziet op rechtsbijstand in de herzieningsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep en dat ook klager uitdrukkelijk (schriftelijk) heeft verklaard dat dat verweerder hem bijstond in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep.

3.2 Ten aanzien van de door klager gewenste procedure tegen mr. X stelt verweerder dat hij daarover uitvoerig met klager heeft gecommuniceerd en daarbij zijn twijfels over de kans van slagen van een procedure tegen mr. X heeft geuit.

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van het klachtdossier constateert de voorzitter dat de uitkomst van de herzieningsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep relevant was voor de beslissing om al dan niet een procedure tegen mr. X in te stellen. Klagers vordering op mr. X was immers gebaseerd op diens (volgens klager: gebrekkige) rechtsbijstand in de ontslagprocedure tussen klager en zijn werkgever. Met de herzieningsprocedure trachtte klager de uitkomst van die ontslagprocedure aan te tasten.

4.2 Verweerder heeft in zijn toevoegingsaanvraag voor klager uitdrukkelijk vermeld dat de toevoeging werd verleend voor een procedure bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad voor Rechtsbijstand heeft in de afgegeven toevoeging er vermeld dat de rechtsbijstand zag op "herziening". De voor deze toevoeging opgelegde eigen bijdrage is door klager voldaan. Aldus dient klager op de hoogte te zijn geweest van het feit dat de toevoeging zag op de rechtsbijstand van verweerder in de herzieningsprocedure bij de Centrale Raad van beroep. Zodoende treft verweerder geen verwijt voor het feit dat hij in eerste instantie rechtsbijstand in die procedure heeft verleend.

4.3 Ten aanzien van de door klager gewenste procedure tegen mr X., is niet gebleken dat verweerder nadien (in de eerste helft van 2013) heeft getalmd met het voorbereiden van de procedure tegen mr. X. Uit het dossier blijkt dat verweerder intensief met klager heeft gecorrespondeerd ter voorbereiding van de procedure en ook concepten (voor een verzoekschrift en een dagvaarding) heeft opgesteld en ter beoordeling aan klager heeft gezonden. Zodoende is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ok kennelijk ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) is de voorzitter gebleken dat verweerder tijdens de voorbereiding van de procedure tegen mr. X herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat hij, gelet op het beschikbare dossier, de kans van slagen van een dergelijke procedure gering achtte. Hij heeft klager medegedeeld ten behoeve van een eventuele procedure meer gegevens nodig te hebben en deze ook bij klager heeft opgevraagd. Mede daarom valt te billijken dat verweerder terughoudend is geweest met het entameren van de procedure.

4.5 Klager miskent met zijn klacht dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij kan een advocaat niet verplicht worden om een opdracht uit te voeren wanneer hij die onhaalbaar acht. Het is immers ook de taak van een advocaat zijn cliënt te behoeden voor kansloze en kostbare procedures. De advocaat moet dit dan wel goed uitleggen aan zijn cliënt.

4.6 Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van al het voorgaande oordeelt te voorzitter, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dat de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 8 juli 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Noord-Holland, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.