ECLI:NL:TADRAMS:2014:162 Raad van Discipline Amsterdam 13-384A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:162
Datum uitspraak: 07-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): 13-384A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Volgens gedragsregel 8 dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Vaststaat dat verweerder klaagster mondeling, noch schriftelijk heeft geïnformeerd over de met de woningbouwvereniging gevoerde correspondentie en het intrekken van de kort geding procedure. De veronderstelling van verweerder dat klaagster wel akkoord zou zijn met de getroffen regeling ontslaat verweerder niet van zijn informatieplicht. Ten overvloede overweegt de raad dat verweerder ook in zijn informatieplicht jegens klaagster tekort is geschoten door klaagster niet te wijzen op de gevolgen van het verlenen van finale kwijting, zoals als voorwaarde voor het treffen van de regeling was gesteld. Verweerder heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het verwijt dat verweerder klaagster een leugenaar zou hebben genoemd is door verweerder betwist en niet uit het klachtdossier gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Gezien het gegronde klachtonderdeel acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Beslissing van 7 juli 2014

in de zaak 13-384A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 december 2013 met kenmerk 4013-40-1166, door de raad ontvangen op 19 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met bericht van afwezigheid niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 8, opgenomen in de inventarislijst

  behorende bij die brief;

- brief met bijlagen van 21 april 2014 van klaagster aan de raad;

- de pleitnota van verweerder.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft van de woningbouwvereniging een woning te huur aangeboden gekregen. Deze huurwoning maakte onderdeel uit van een flatgebouw. Tijdens een bezichtiging op 17 april 2013 verkeerde de aan klaagster aangeboden woning in slechte staat en was er een ondragelijke stank. Nadat de woningbouwvereniging had toegezegd dat de gebreken zouden worden verholpen, heeft klaagster de woning geaccepteerd en heeft zij op 27 mei 2013 de huurovereenkomst getekend.

2.3 De woningbouwvereniging heeft diverse werkzaamheden aan de woning uitgevoerd, maar het stankprobleem werd echter niet verholpen. Klaagster en haar kind konden hierdoor de woning niet betrekken en moesten tijdelijk bij de zuster van klaagster inwonen.

2.4 Klaagster heeft de huurovereenkomst voor deze woning buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 27 augustus 2013 en bij de woningbouwvereniging aanspraak gemaakt op een op dat moment volgens de wijkbeheerder leegstaande woning, dan wel een andere gelijkwaardige woning in het flatgebouw. De woningbouwvereniging heeft niet op deze brief gereageerd. Klaagster heeft zich op 12 september 2013 gewend tot verweerder met het verzoek haar belangen te behartigen.      

2.5 Verweerder heeft de woningbouwvereniging bij brief van 13 september 2013 gesommeerd tot het aan klaagster aanbieden van een gelijkwaardige woning in het flatgebouw, alsmede tot terugbetaling van het door klaagster betaalde bedrag van € 817,90 en vergoeding van de kosten die zij tot dan toe aan de woning had gehad. 

2.6 Op 10 oktober 2013 is verweerder overgegaan tot het dagvaarden van de woningbouwvereniging in kort geding tegen een zitting van 22 oktober 2013. In de kort geding dagvaarding heeft verweerder namens klaagster  gevorderd dat de woningbouwvereniging zou worden  veroordeeld tot aanbieding van de op dat moment leegstaande woning dan wel een andere gelijkwaardige woning, op straffe van een dwangsom en een veroordeling van de woningbouwvereniging in de proceskosten.

2.7 Per e-mail van 14 oktober 2013 heeft de woningbouwvereniging verweerder naar aanleiding van de uitgebrachte dagvaarding meegedeeld dat de dagvaarding en haar aan verweerder gezonden brief van 10 oktober 2013 elkaar kennelijk hebben gekruist. In deze brief van 10 oktober 2013 heeft de woningbouwvereniging verweerder bericht dat zij voor klaagster een andere woning in het flatgebouw hadden gereserveerd en dat klaagster de aan haar aangeboden woning al had bezichtigd en geaccepteerd.

Tevens heeft de woningbouwvereniging meegedeeld dat zij akkoord was gegaan met het vergoeden van een bedrag van € 817,90, welk bedrag betrekking heeft op de huur van de woning waar klaagster geen gebruik van heeft kunnen maken. De woningbouwvereniging heeft verweerder verzocht een kopie van de brief, voorzien van de handtekening van klaagster en onder vermelding van haar bank- of girorekeningnummer, voor akkoord te retourneren. Na ontvangst zou de woningbouwvereniging binnen twee weken tot uitbetaling overgaan ter finale kwijting van de door klaagster geleden schade.  

2.8 In de e-mail van 14 oktober 2013 heeft de woningbouwvereniging herhaald dat klaagster reeds op 1 oktober 2013 de woning heeft bezichtigd en geaccepteerd. Het uitbrengen van de dagvaarding was volgens de woningbouwvereniging dus niet nodig geweest en wellicht te wijten aan een miscommunicatie tussen klaagster en verweerder. In deze e-mail heeft de woningbouwvereniging nogmaals bevestigd dat het bedrag van € 817,90 aan klaagster geretourneerd zou worden na ontvangst van de door haar ingevulde en ondertekende brief van 10 oktober 2013. De woningbouwvereniging heeft verweerder verzocht om intrekking van de kort geding procedure.

2.9 Verweerder heeft de woningbouwvereniging op 15 oktober 2013 per e-mail geantwoord dat klaagster hem had meegedeeld dat zij inderdaad met de huismeester de woning had bezichtigd en dat de huismeester haar had gezegd dat dit de woning was die zij eventueel zou kunnen krijgen. Voorts heeft verweerder de woningbouwvereniging meegedeeld dat de woning klaagster niet officieel is aangeboden en dat zij die ook nog niet heeft geaccepteerd. Verweerder heeft de woningbouwvereniging laten weten bereid zijn de vordering in te trekken op voorwaarde dat ook nog zou worden afgerekend conform het lage liquidatietarief van € 527,-.

2.10 De woningbouwvereniging heeft verweerder op 15 oktober 2013 per e-mail geantwoord dat zij van mening blijft dat de woning op 1 oktober 2013 aan klaagster is aangeboden, derhalve ruimschoots voor het uitbrengen van de kort geding dagvaarding, en dat de woning ook door haar is geaccepteerd. Als gevolg hiervan was de woningbouwvereniging niet bereid het gevorderde bedrag van € 527,- te voldoen en zou zij aanspraak maken op een proceskostenveroordeling als verweerder de vordering niet zou intrekken. Verweerder heeft de woningbouwvereniging in reactie op deze e-mail dezelfde dag laten weten aanspraak te houden op betaling van het bedrag van € 527,-.

2.11 De woningbouwvereniging heeft verweerder bij e-mail van 17 oktober 2013 bericht dat zij alsnog bereid was tot betaling van de gevorderde € 527,- aan zijn kantoor, waarna verweerder het kort geding heeft ingetrokken. 

2.12 Verweerder heeft klaagster niet in kennis gesteld van de met de woningbouwvereniging gevoerde correspondentie en evenmin in kennis gesteld van het intrekken van het kort geding.

2.13 Verweerder heeft klaagster op 18 oktober 2013 de brief van de woningbouwvereniging van 10 oktober 2013 gezonden met het verzoek zelf voor verdere afhandeling zorg te dragen en de overeenkomst te ondertekenen en op te sturen naar de woningbouwvereniging. Voorts heeft verweerder klaagster meegedeeld dat wanneer de toevoeging in haar zaak binnen zou zijn hij met haar zou afrekenen en tot sluiting van het dossier zou overgaan.

2.14 Klaagster heeft verweerder naar aanleiding van zijn brief gebeld en meegedeeld dat in de brief van de woningbouwvereniging van 10 oktober 2013 onwaarheden staan en dat zij eiste dat het kort geding doorgang zou hebben.

2.15 Verweerder heeft klaagster op 21 oktober 2013 uitgenodigd op zijn kantoor om uitleg te geven over de gang van zaken. Klaagster is niet verschenen. Verweerder heeft hierop de met de woningbouwvereniging gevoerde correspondentie en zijn intrekkingsbrief per brief van 21 oktober 2013 toegezonden en haar bij die gelegenheid een toelichting gegeven op de gang van zaken en haar onder andere meegedeeld:

“Tijdens ons eerste gesprek heb ik ook duidelijk gezegd, dat ik zou proberen een andere woning voor u te regelen en teruggave van het door u betaalde bedrag ad € 817,90 in verband met die woning. Maar dat ik geen andere schadeclaims namens u zou indienen. Dat blijkt ook uit mijn eerste brief aan Rochdale van 13 september 2013.”

2.16 Nadat klaagster verweerder bij fax van 22 oktober 2013 had verzocht  zijn werkzaamheden te staken, heeft zij haar belangen verder laten behartigen door een jurist van DAS Rechtsbijstand, die de woningbouwvereniging bij faxbrief van 29 oktober 2013 heeft bericht dat er met betrekking tot de gereserveerde woning nog een aantal punten dienden te worden afgewikkeld, en daarbij is onder andere aanspraak gemaakt op vergoeding van gemaakte schilders kosten ad € 600,- en € 625,- voor kosten van juridische bijstand.    

2.17 Klaagster heeft - daartoe bij brief van 30 oktober 2013 door de woningbouwvereniging uitgenodigd - de woning op 30 oktober 2013 bezichtigd.

2.18 Klaagster heeft de woning op 7 november 2013 door middel van een acceptatie-/weigeringsformulier geaccepteerd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) buiten klaagster om afspraken heeft gemaakt en/of een schikking  

              met de wederpartij heeft getroffen;

b) klaagster een leugenaar heeft genoemd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij klaagster niet direct van de met de woningbouwvereniging gevoerde correspondentie en het intrekken van de kort geding procedure in kennis heeft gesteld. Hij is er vanuit gegaan dat klaagster akkoord zou gaan met het intrekken van het kort geding, omdat de woningbouwvereniging in feite akkoord was gegaan met al hetgeen gevorderd was. Verweerder is er daarom ook vanuit gegaan dat klaagster zelf voor afwikkeling van de gemaakte afspraken met de woningbouwvereniging kon overgaan en in dat kader tot ondertekening van de brief van 10 oktober 2013 met daarin de finale kwijtings-afspraak kon overgaan. Verweerder ontkent klaagster voor leugenaar te hebben uitgemaakt.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Volgens vaste jurisprudentie dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Vaststaat dat verweerder klaagster mondeling, noch schriftelijk heeft geïnformeerd over de met de woningbouwvereniging gevoerde correspondentie en het intrekken van de kort geding procedure. Eerst nadat klaagster zich naar aanleiding  van de brief van verweerder van 18 oktober 2013 had beklaagd over de gang van zaken en zij geen gehoor had gegeven aan de uitnodiging van verweerder om op zijn kantoor een bespreking te houden, heeft verweerder klaagster een afschrift van de met de woningbouwvereniging gevoerde correspondentie gezonden. De veronderstelling dat klaagster wel akkoord zou zijn met de getroffen regeling ontslaat verweerder niet van zijn informatieplicht. Het verweer van verweerder gaat dan ook niet op. Ten overvloede overweegt de raad dat verweerder ook in zijn informatieplicht jegens klaagster tekort is geschoten door klaagster niet te wijzen op de gevolgen van het verlenen van finale kwijting, zoals door de woningbouwvereniging als voorwaarde was gesteld in haar brief van 10 oktober 2013. Verweerder heeft aldus, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot diens informatieplicht is overwogen, tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

5.2 Het klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klaagster een leugenaar zou hebben genoemd. Verweerder heeft dit betwist. Tegenover deze betwisting heeft klaagster het verwijt niet aannemelijk gemaakt, zodat het niet is vast komen te staan. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gezien de gegrondverklaring van klachtonderdeel a is de raad van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok,

G. Kaaij, P. van Lingen, A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. H. Oomen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

-                verweerder

-                de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

-                klaagster

-                verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

-                de deken van de Nederlandse Orde van aAdvocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl