ECLI:NL:TADRAMS:2014:159 Raad van Discipline Amsterdam 14-139A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:159
Datum uitspraak: 19-06-2014
Datum publicatie: 24-06-2014
Zaaknummer(s): 14-139A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: “Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Advocatuurlijke vrijheid. Geen schending van Gedragsregel 18.”  

Beslissing van 19 juni 2014

in de zaak 14-139A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 23 mei 2014 met kenmerk 40-14-0104, door de raad ontvangen op 26 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster staat een woningcorporatie bij. Klager is commissaris geweest van de woningcorporatie. Verweerster heeft klager namens de woningcorporatie aansprakelijk gesteld  met als grondslag dat klager als lid van de raad van commissarissen ernstig is tekortgeschoten in de behoorlijke vervulling van de toezichthoudende taak.

1.3 Verweerster heeft de aansprakelijkstelling op 23 oktober 2013 rechtstreeks verzonden aan klager. Verweerster heeft klager op 8 januari 2014 een brief gestuurd waarin zij hem heeft gerappelleerd te reageren op de aansprakelijkstelling. Namens klager heeft mr. X zich op 10 februari 2014 als advocaat bij verweerster gemeld.

1.4 Bij brief van 20 januari 2014 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant gemeld, welke brief aan de Rechtbank Zeeland-West Brabant is gestuurd. De brief is door de president van de Rechtbank Zeeland-West Brabant op 28 januari 2014 doorgezonden naar de deken van de Orde van Advocaten in Amsterdam.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij klager aansprakelijk heeft gesteld hetgeen klager onnodig grievend acht;

b) zij zich ten onrechte rechtstreeks tot klager heeft gewend.

2.2 Ter toelichting op de klacht stelt klager nog dat hij een huurwoning huurt van de woningcorporatie en in zijn hoedanigheid van huurder destijds als commissaris is benoemd, alsmede dat hij inmiddels een bestuursfunctie bij de ledenraad van de woningcorporatie vervult in welke functie klager juist orde op zaken heeft gesteld in de woningcorporatie.

2.3 Voorts stelt klager dat de aansprakelijkstelling hem onevenredig hard treft vanwege zijn slechte gezondheidstoestand. Hij wijst daarbij op het feit dat dit bij de woningcorporatie bekend was.

2.4 Ten slotte stelt klager dat het verweerster bekend was dat klager werd bijgestaan door een advocaat, zodat verweerster bij de woningcorporatie of bij de advocaat van andere (oud-)commissarissen had kunnen nagaan welke advocaat dit was. Ten onrechte heeft verweerster klager rechtstreeks aangeschreven, zulks in strijd met Gedragsregel 18.

3 VERWEER

3.1 Verweerster wijst op haar advocatuurlijke vrijheid om namens en in opdracht van haar cliënte, de woningcorporatie, klager aansprakelijk te stellen.

3.2 Ten tijde van de eerste aansprakelijkstelling was het verweerster niet bekend of klager zich liet bijstaan door een advocaat en ten tijde van haar tweede brief wist verweerster niet welke advocaat klager bijstond. Met haar tweede brief wilde zij klager juist de gelegenheid geven om met hulp van een advocaat te reageren op de aansprakelijkstelling, aldus verweerster.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat, nu de klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klager, heeft te gelden de door het Hof van Discipline - de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht - gehanteerde maatstaf, inhoudende dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (i) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (ii) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid, of indien (iii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2 In verband met klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter allereerst dat klager lijkt te miskennen dat verweerster optreedt voor zijn wederpartij en per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Verweerster is in die positie gehouden zich te laten leiden door de naar haar oordeel gerechtvaardigde wensen van haar cliënte. Het is niet aan de tuchtrechter, maar slechts aan de civiele rechter, om zich een oordeel te vellen over de door de cliënte van verweerster gestelde aansprakelijkheid, mocht de cliënte van verweerster deze kwestie aan de civiele rechter voorleggen. De voorzitter kan, als tuchtrechter, geen voorschot nemen op deze inhoudelijke beoordeling. De vraag of de hoedanigheid van klager als huurder van de woningcorporatie (welke hoedanigheid volgens klager destijds de aanleiding was voor zijn benoeming als commissaris) afdoet aan zijn mogelijke aansprakelijkheid dient eveneens uitsluitend door de civiele rechter beantwoord te worden.

4.3 Nu verweerster heeft betwist dat zij ten tijde van de aansprakelijkstelling bekend was met de gezondheidstoestand van klager is dit door klager aangevoerde aspect van klachtonderdeel a) niet relevant. Daarbij overweegt de voorzitter dat in het algemeen de gezondheidstoestand van een wederpartij geen reden hoeft te zijn om af te zien van een aansprakelijkstelling in een geschil.

4.4 Met het voorgaande is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5 Met klachtonderdeel b) betoogt klager dat verweerster in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 18, inhoudende dat een advocaat zich, wanneer hij weet dat de wederpartij door een advocaat wordt bijgestaan, zich niet rechtstreeks tot de wederpartij wendt, maar slechts tot diens advocaat. Een uitzondering op deze regel staat in Gedragsregel 18 lid 2, namelijk dat een aanzegging met rechtsgevolg steeds rechtstreeks aan de wederpartij gezonden mag worden (met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat).

4.6 De voorzitter heeft geconstateerd dat verweerster met haar brief van 23 oktober 2013 een aanzegging met rechtsgevolg in de zin van Gedragsregel 18 lid 2 heeft gedaan, zodat het haar hoe dan ook vrijstond deze rechtstreeks aan klager te zenden.

4.7 De brief van verweerster van 8 januari 2014 bevat geen aanzegging met rechtsgevolg in de zin van Gedragsregel 18 lid 2. De voorzitter constateert dat deze brief is verzonden omdat voordien nog geen reactie was ontvangen op de aansprakelijkstelling, noch van  klager, noch van een advocaat namens klager. Evenmin heeft klager (of een advocaat namens hem) zich anderszins gemeld bij de woningcorporatie of bij verweerster.

4.8 De voorzitter is van oordeel dat verweerster in die situatie de rappelbrief van 8 januari 2014 mocht zenden, zoals zij gedaan heeft (te weten rechtstreeks aan klager). Het lag niet op de weg van verweerster om vóór de verzending van die rappelbrief actief te achterhalen wie de advocaat van klager was. De voorzitter is van oordeel dat verweerster Gedragsregel 18 niet heeft overschreden. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in zijn geheel, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 19 juni 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.