ECLI:NL:TADRAMS:2014:158 Raad van Discipline Amsterdam 14-132NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:158
Datum uitspraak: 20-06-2014
Datum publicatie: 24-06-2014
Zaaknummer(s): 14-132NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.

Beslissing van 20 juni 2014  

in de zaak 14-132NH

naar aanleiding van de klacht van:

de mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 21 mei 2014 met kenmerk TD/NP/13-389, door de raad ontvangen op 22 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster in de periode van 21 juni tot eind augustus 2011 bijgestaan, tijdens het begin van haar echtscheiding. Tijdens het intakegesprek en in haar opdrachtbevestiging heeft verweerster omgangsmediation aangeraden, onder meer om afspraken te maken over de verblijfplaats van de jongste twee kinderen. Tijdens de intake op 21 juni 2011 heeft verweerster ook met klaagster gesproken over de financiële aspecten van de echtscheiding.

1.3 Op 30 juni 2011 heeft verweerster, na instemming van klaagster, een voorstel voor een totaalregeling aan de toenmalige echtgenoot van klaagster gezonden. De echtgenoot heeft daarop niet gereageerd.

1.4 Op 6 juli 2011 heeft de advocaat van de toenmalige echtgenoot van klaagster een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank. De kinderen zijn daarop door de rechtbank voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan de toenmalige echtgenoot van klaagster toevertrouwd en er is een omgangsregeling tussen klaagster en haar kinderen vastgesteld.

1.5 Eind juli/begin augustus 2011 heeft klaagster medegedeeld dat zij een woning in Hoorn wilde huren. Verweerster heeft haar op 18 augustus 2011 een daarvoor benodigde verklaring verstrekt. Eind augustus 2011 heeft klaagster zich tot een andere advocaat gewend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd met de zorg die zij behoorde te betrachten onjuiste adviezen heeft gegeven aan het begin van de echtscheidingsprocedure.

2.2 Ter toelichting op de klacht stelt klaagster dat zij door de advisering van verweerster thans niet belast is met de verzorging en de opvoeding van haar kinderen, bij de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap alleen maar concessies heeft moeten doen en afstand van partneralimentatie heeft gedaan. Tevens stelt klaagster dat verweerster ten onrechte heeft aangenomen dat zij in Roosendaal woonde, terwijl klaagster met een urgentieverklaring een woning in Hoorn wilde huren.

3 VERWEER

3.1 Volgens verweerster heeft zij klaagster, tijdens de korte tijd waarin zij voor klaagster heeft opgetreden, juist geadviseerd. Verweerster wijst op het feit dat de toenmalige echtgenoot van klaagster niet heeft gereageerd op haar voorstel namens klaagster en op eigen initiatief een verzoek voorlopige voorzieningen heeft ingediend. Tevens wijst verweerster op het feit dat zij van klaagster vernam dat zij in Roosendaal was gaan wonen en aldaar haar twee jongste kinderen in huis wilde hebben. De wens om in Roosendaal te (blijven) wonen blijkt volgens verweerster uit diverse stukken, waaronder de opdrachtbevestiging van 22 juni 2011. Volgens verweerster heeft zij klaagster gewezen op het risico van de verhuizing naar Roosendaal, voor de beslissing omtrent de toevertrouwing van de kinderen en het contact met hen.

4 BEOORDELING

4.1 Bij de beoordeling van de klacht is van belang dat bij de behandeling van een zaak de advocaat de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.

4.2 Voorts acht de voorzitter van belang dat een advocaat steeds voor ogen moet houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces. Dit is ook bepaald in gedragsregel 3. In echtscheidings- en andere familierechtelijke kwesties waarbij kinderen zijn betrokken geldt dit eens te meer, nu een advocaat juist in dit soort zaken ervoor moet waken polariserend op te treden. Het voorstel van verweerster aan het begin van haar rechtsbijstandverlening aan klaagster voor mediation en het voorstel dat zij (met instemming van klaagster) aan de voormalige echtgenoot van klaagster heeft gezonden is daarom alleszins te billijken. Dat dit niet tot overeenstemming tussen klaagster  haar voormalige echtgenoot heeft geleid, valt verweerster niet te verwijten.

4.3 Het is de keuze van klaagsters voormalige echtgenoot geweest om een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in te dienen. Daarop had verweerster geen invloed. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster in deze procedure niet de zorg heeft betracht die zij als klaagsters advocaat moest verlenen. In dit kader constateert de voorzitter op grond van het klachtdossier dat verweerster mocht uitgaan van klaagsters feitelijke verblijf in Roosendaal ten tijde van het intakegesprek en haar (aan verweerster geuite) wens om daar te blijven. Op grond daarvan, mede in het licht van de financiële situatie van klaagster, heeft verweerster er van uit mogen gaan dat terugkeer naar (en overname van) de voormalige echtelijke woning geen optie was.

4.4 Gelet op het hiervoor onder 4.1 genoemde uitgangspunt is de voorzitter aldus niet gebleken dat verweerster in de periode dat zij voor klaagster optrad tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 20 juni 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster  

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.