ECLI:NL:TADRAMS:2014:110 Raad van Discipline Amsterdam 14-078A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:110
Datum uitspraak: 22-04-2014
Datum publicatie: 29-04-2014
Zaaknummer(s): 14-078A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing.  Klacht over dienstverlening en declaratie van eigen advocaat. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 22 april 2014

in de zaak 14-078A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

Mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam,

verweerster

De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 maart 2014, met kenmerk 4013-1082, door de raad ontvangen op 20 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is een regionale omroepvereniging. Op 6 juli 2012 heeft de voorzitter van klaagster zich namens klaagster tot verweerster gewend voor rechtsbijstand in een geschil met Salto Publieke Omroep Amsterdam (hierna: Salto). Salto had bij brief van 14 juni 2012 de uitzendingen van klaagster geschorst van 18 juni tot en met 18 juli 2012. Klaagster had daar zelf bij brief van 15 juni 2012 bezwaar tegen gemaakt.

1.3 Op het namens klaagster en door verweerster ondertekende intake-formulier van 10 juli 2012 is vermeld:

“Er zal een toevoeging worden aangevraagd. Mocht deze worden afgewezen, dan zal de vereniging zelf bezwaar hiertegen maken. Afgesproken wordt dat de vereniging eind juli 2012 het eenmalige bedrag van € 750,00 (excl. BTW) ten behoeve van het honorarium zal voldoen. Na betaling kunnen de werkzaamheden alvast worden uitgevoerd.

Als de toevoeging wordt toegewezen, dan zal hetgeen teveel werd voldaan, worden gerestitueerd.

(…)

Cliënt verklaart er weet van te hebben:

(…)

- dat de zaak pas voor behandeling wordt ingepland als de toevoeging/betaling binnen is. Late betaling kan gevolgen hebben voor de snelheid waarmee de zaak wordt behandeld. Als er namelijk laat wordt voldaan, wordt de zaak ook later ingepland voor behandeling.

- dat als de toevoeging wordt afgewezen/ingetrokken het eenmalige bedrag van € 750,00 (excl. BTW) gehanteerd wordt. Dit bedrag omvat werkzaamheden die niet samenhangen met het voeren van een gerechtelijke procedure.

(…)”

1.4 Bij mail van 16 juli 2012 heeft verweerster de opdracht aan klaagster bevestigd:

“Volgens u pleegde de wederpartij wanprestatie en leed de vereniging schade als gevolg hiervan. U wenst de schade vergoed te krijgen. Wij bevestigen hierbij dat wij uw opdracht onder de volgende voorwaarden aanvaarden.

(…..)

In afwachting van de vraag of de Vereniging in aanmerking komt voor een toevoeging werd met u afgesproken dat wij ten aanzien van het honorarium het eenmalige bedrag van € 750,00 (excl. BTW) zullen hanteren. Dit bedrag geldt ter dekking van dit geschil, exclusief een eventueel te voeren procedure. Voor het voeren van een procedure zullen er aparte betalingsafspraken moeten worden gemaakt.”

In de bijgevoegde “voorschotnota” is vermeld dat met klaagster is afgesproken dat zij eind juli € 905,99 (incl. BTW en dossierkosten) zal voldoen en verder:

“Op 06-07-12 voldeed u € 70,00 ten behoeve van het adviesgesprek. Dit bedrag wordt niet in mindering gebracht op de voorschotten ten behoeve van het honorarium.

Als de voorschotten zijn voldaan, wordt de zaak ingepland voor behandeling.”

1.5 Op 24 juli hebben twee bestuursleden van klaagster met verweerster op haar kantoor de zaak besproken.

1.6 Bij brief van 6 augustus 2012 heeft Salto de uitzendovereenkomst met klaagster per direct ontbonden.

1.7 Op 7 augustus 2012 heeft klaagster het voorschot overgemaakt naar verweerster.

1.8 Verweerster heeft op 17 augustus 2012 een bespreking met twee bestuursleden van klaagster over de zaak gevoerd.

1.9 Op 21 augustus 2012, 13:29 uur, heeft verweerster aan Salto gemaild:

“De Vereniging acht de schorsing en de ontbinding niet gerechtvaardigd.

Namens de Vereniging stel ik [Salto]  aansprakelijk voor alle schade die de vereniging lijdt cq nog zal lijden als gevolg van de wanprestatie/het onrechtmatig optreden zijdens [Salto].

(….)

Ik verzoek [Salto] tevens aan te geven of haar brieven van 14-06-12, 19-05-12 en 06-08-12 als beschikkingen in bestuursrechtelijke zin moeten worden beschouwd. De folder ‘Handhavingsbeleid 2011-2012’ is daar niet duidelijk over. De gehanteerde terminologie lijkt aan te sluiten bij het bestuursrecht, terwijl het gaat om handhaving van een civielrechtelijke uitzendovereenkomst.”

1.10 Dezelfde dag om 16:25 uur heeft klaagster aan verweerster gemaild:

“Dank voor het verzenden van de brief naar POA (salto).

We zijn gisteren naar het Juridisch loket geweest zoals beloofd en afgesproken. Nadat we alles verteld hadden heb ik een lijstje gekregen met naam en adressen van advocaten met specialisatie bestuursrecht.

Ik heb gekozen voor [mr. O]. Heb de zaak vandaag voorgelegd en heb een afspraak gemaakt voor as donderdag [23 augustus 2012].

(…). Ik wel uw naam en telnr gegeven zodat ze u kunnen bellen.

(…)

1.11 Op 24 augustus 2014 hebben verweerster en mr. O overlegd over de kwesties die speelden.

1.12 De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoegingsaanvraag bij beslissing van 24 augustus 2012 afgewezen omdat “de kosten van rechtsbijstand uit de inkomsten of het vermogen van de rechtspersoon kunnen worden betaald”. Klaagster heeft hiertegen zelf bezwaar gemaakt.

1.13 Op 29 augustus 2012 heeft verweerster aan klaagster gemaild:

“Ik heb de wederpartij inmiddels op de hoogte gesteld van het feit dat [mr. O] uw belangen behartigt ten aanzien van de opheffing van de schorsing cq het ongedaan maken van de ontbinding van de uitzendovereenkomst en dat mijn rol bestaat uit het vorderen van schadevergoeding die ontstaan is/zal ontstaan als gevolg van de schorsing en de ontbinding van de uitzendovereenkomst.

De statuten zijn door mij opgevraagd bij de wederpartij.

(…)”

Daarop is namens klaagster op 30 augustus 2012 geantwoord:

“We zijn bezig met het schade rapport zo gauw die af is zal ik het naar u zenden.”

1.14 Bij brief van 4 september 2012 heeft Salto aan verweerster laten weten dat Salto geen bestuursrechtelijke organisatie is en dat zij geen besluiten neemt in de zin van het bestuursrecht.

1.15 Op 14 september 2012 heeft mr. O aan klaagster een concept voor een tegen Salto uit te brengen dagvaarding in kort geding gemaild.

1.16 De voorzitter van klaagster stuurde op 26 september 2012 een mail aan verweerster, met als onderwerp “dossier [Salto en twee andere zaken]”, met de volgende inhoud:

“Hierbij verzoek ik u de volgende dossiers over te dragen aan [mr. O].

Dit ivm het feit dat we nu 2 advocaten hebben in de civielrecht, wat wij overbodig vinden. In de zaak [Salto] hebt u brieven geschreven, waarvoor wij u (een) 1 uur tarief hiervoor willen betalen.

Ik heb een bedrag van 905,99 aan u overgemaakt (…).

Ik heb u verteld dat ik het financieel niet breed heb, daarom verzoek ik u het restant van het bedrag weer terug te boeken op rekeningnummer (...).

Ik dank u voor uw bijdrage aan deze.”

1.17 Klaagster heeft de opdracht aan verweerster op 1 oktober 2012 beëindigd, waarna mr. O aan verweerster dezelfde dag per fax om overdracht van de dossiers in de zaak tegen Salto en twee andere zaken van klaagster heeft gevraagd. Verweerster heeft op 12 oktober 2012 aan mr. O gemaild dat zij hem de dossiers zal doen toekomen.

1.18 Verweerster heeft, onder overlegging van een tijdschrijflijst, gesteld dat zij 18 uren aan de zaak tegen Salto heeft besteed.

1.19 Bij mail van 23 oktober 2012 heeft klaagster zich bij een kantoorgenoot van verweerster gemotiveerd beklaagd over verweerster en verzocht om het betaalde voorschot van € 905,99 met spoed over te maken naar opvolgend advocaat mr. O. Bedoelde kantoorgenoot heeft op 13 november 2012 geantwoord dat de zienswijze van verweerster aanleiding geeft om de klacht ongegrond te verklaren.

1.20 Bij brief van 22 september 2013 aan de deken heeft klaagster zich beklaagd over verweerster en over de opvolgend advocaat, mr. O. De klacht tegen mr. O is door de deken behandeld onder een ander dossiernummer.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij

a) aan klaagster direct heeft gevraagd een voorschot te betalen en vanaf dat moment haar plicht heeft verzaakt;

b) pas na het incasseren van het voorschot aan klaagster liet weten dat zij “zeer waarschijnlijk geen toevoeging zou krijgen”;

c) de zaak van klaagster zo slecht behandelde dat klaagster “genoopt werd naar een andere advocaat uit te wijken”;

d) klaagster “bleef bestoken met facturen betreffende imaginair verrichte werkzaamheden”.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd bestreden en is van mening dat deze in alle onderdelen ongegrond is.

4.  BEOORDELING

4.1 De klachtonderdelen a) en c) betreffen de kwaliteit van verweersters dienstverlening en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Blijkens het namens klaagster ondertekende intake-formulier van 10 juli 2012 en de opdrachtbevestiging van 16 juli 2012 beperkte de opdracht aan verweerster zich tot het vorderen van vergoeding van de schade die klaagster leed en zou lijden als gevolg van de schorsing. Blijkens de  mail van 29 augustus 2012 van verweerster aan klaagster is daar later aan toegevoegd het vorderen van vergoeding van de schade die klaagster leed en zou lijden als gevolg van de ontbinding van de uitzendovereenkomst. Het voeren van een gerechtelijke procedure, bijvoorbeeld in kort geding, was uitdrukkelijk van de opdracht uitgesloten.

4.2 Blijkens de stukken in het klachtdossier heeft klaagster omstreeks 29 augustus 2012, kennelijk in overleg met verweerster, de opdracht tot het behartigen van haar belangen ten aanzien van de opheffing van de schorsing en het ongedaan maken van de ontbinding van de uitzendovereenkomst verleend aan mr. O. Deze heeft een kortgedingprocedure gevoerd.

4.3 Uit het intake-formulier van 10 juli 2012 en de opdrachtbevestiging van 16 juli 2012 blijkt voorts, dat afgesproken was dat klaagster eind juli een voorschot van € 750 excl BTW zou betalen en dat verweerster pas na ontvangst daarvan aan de slag zou gaan. Uit het door klaagster overgelegde bankafschrift blijkt dat het voorschot pas op 7 augustus 2012 is betaald. Op het moment van betaling had Salto de uitzendovereenkomst al ontbonden; dit was gebeurd bij brief van 6 augustus 2012. De suggestie van klaagster dat het aan verweersters schuld te wijten is dat de uitzendovereenkomst is ontbonden, is dus niet terecht. Er was immers duidelijk afgesproken dat verweerster pas met haar werkzaamheden zou beginnen na ontvangst van het voorschot.

4.4 Verweerster heeft op 17 augustus 2012 een bespreking met twee bestuursleden van klaagster over de zaak gevoerd en Salto bij mail van 21 augustus 2012 aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de schorsing en de ontbinding.

4.5 Naar het oordeel van de voorzitter is de hierboven geschetste handelwijze van verweerster niet in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ook het feit dat zij zich op grond van de door Salto gehanteerde bewoordingen afvroeg of de schorsing en ontbinding wellicht besluiten in bestuursrechtelijke zin waren, is, gezien de tekst van de zich in het klachtdossier bevindende brochure “Salto handhavingsbeleid 2011-2012” die onder meer spreekt van ‘Bezwaar tegen het besluit’, niet onbegrijpelijk. In dat licht en nu verweerster geen bestuursrechtadvocaat is, was het geen slecht advies aan klaagster, om over deze kwestie de opinie van het Juridisch Loket in te winnen. Bovendien is het Juridisch Loket gratis en stelde klaagster dat zij en haar bestuursleden over geringe financiële middelen beschikten.

4.6 Uit het voorgaande volgt, dat de klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond zijn.

4.7 Blijkens het intake-formulier van 10 juli 2012 en de opdrachtbevestiging van 16 juli 2012 heeft verweerster uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid dat de toevoeging niet zou worden verleend en duidelijke financiële afspraken gemaakt voor dat geval. Hiermee heeft zij aan haar zorgplicht voldaan. Ook klachtonderdeel b) zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard. Of  verweerster inderdaad pas na het incasseren van het voorschot aan klaagster liet weten dat zij “zeer waarschijnlijk geen toevoeging zou krijgen”, hetgeen verweerster heeft ontkend, kan dus in het midden blijven. Overigens bevindt zich in het klachtdossier een ongedateerde mail van verweerster aan klaagster waarin onder meer staat: “In de zaak tegen Salto zullen wij de beschikking van de Raad voor Rechtsbijstand afwachten, hoewel wij de kans op een toevoeging vrijwel nihil achten.”

4.8 Uit het klachtdossier volgt onmiskenbaar dat verweerster werkzaamheden heeft verricht in de haar door klaagster opgedragen kwestie. Van “imaginair verrichte werkzaamheden” is dus geen sprake. Ook klachtonderdeel d) is dus kennelijk ongegrond. Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat een honorarium van € 750 voor de feitelijk door verweerster verrichte werkzaamheden niet als excessief kan worden bestempeld.

4.9 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 22 april 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.