ECLI:NL:TADRAMS:2014:100 Raad van Discipline Amsterdam 14-024A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2014:100
Datum uitspraak: 14-04-2014
Datum publicatie: 15-04-2014
Zaaknummer(s): 14-024A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.

Beslissing van 14 april 2014

in de zaak 14-024A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 januari 2014 met kenmerk 4013-13400, door de raad ontvangen op 30 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 tot en met 4 zoals opgenomen op de bij de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam gevoegde inventarislijst,

- de brief van verweerder aan de raad van 31 januari 2014 met bijlagen en de brief van klager aan de raad van 4 februari 2014 met bijlagen.

1.4 Bij afzonderlijke beslissing (met zaaknummer 13-281A) van heden heeft de raad beslist op een eerder door klager ingediende klacht tegen verweerder.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft met de cliënte van verweerder een affectieve relatie gehad. Uit die relatie zijn drie kinderen geboren. In 2010 is klager veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie aan de vrouw. In die procedure had hij zich op het standpunt gesteld dat hij daartoe geen draagkracht had, hoewel hij wel directeur-grootaandeelhouder van een Nederlandse besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en (indirect) enig aandeelhouder van een tweetal buitenlandse rechtspersonen was. De rechtbank heeft in dit verband overwogen:

“Derhalve heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat hij geen inkomen (uit arbeid) uit de ondernemingen ten belope van € 40.000,00 bruto per jaar kan genieten.“

2.3 Klager is vervolgens nalatig gebleven in het voldoen van de vastgestelde kinderalimentatie. Verweerder heeft zijn cliënte bijgestaan bij de invordering daarvan en daartoe onder meer enkele malen tenuitvoerlegging van de alimentatiebeschikking bij lijfsdwang gevorderd. Deze vordering is twee maal toegewezen, bij vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 mei 2012 en van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2013. In de beslissingen waarbij lijfsdwang is toegestaan is overwogen dat klager niet heeft kunnen onderbouwen dat hij onmachtig was aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen.

2.4 Klager heeft het beide keren niet op de uitvoering van de lijfsdwang laten aankomen, maar in plaats daarvan de verschuldigde kinderalimentatie voldaan.

2.5 Verweerder heeft in een tweetal procedures tot invordering van achterstallige kinderalimentatie in zijn pleitnota (van respectievelijk 10 september 2012 en 16 januari 2013) de volgende passage opgenomen:

“De man verdient gewoon. Hij is een klassiek voorbeeld van een vader die zich in allerlei bochten kromt om niet te betalen. Hij misbruikt daarbij rechtspersonen en financiële dan wel op fiscale constructies”.

2.6 Bij brief met bijlagen van 27 december 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zich onbetamelijk heeft gedragen door zich onnodig grievend uit te laten in zijn pleitnota’s van 10 september 2012 en 16 januari 2013, onder meer door te schrijven dat klager misbruik maakt van rechtspersonen en financiële dan wel fiscale constructies.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert tegen de klachten verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. 

5 BEOORDELING

5.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goed dunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel voor zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 De raad zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.3 Verweerder betwist dat het door hem verwoorde standpunt van zijn cliënte onnodig grievend was. Hij wijst in dat verband op de hierboven vermelde feiten en wijst erop dat lijfsdwang toch een ultieme remedie is. Hij wijst er voorts onder meer op dat een derde voor wie klager werkzaamheden heeft verricht, een lening van € 150.000 heeft verstrekt aan een van de vennootschappen van klager. Gelet op de omstandigheden dat voor die lening geen enkele vorm van zekerheid werd verstrekt terwijl de vennootschap van klager op dat moment in surseance van betaling verkeerde, is het vermoeden gewettigd dat die vennootschap door klager wordt misbruikt, aldus verweerder.

5.4 De raad overweegt dat de verweten uitlating is gedaan in gerechtelijke procedures en ziet op de kern van het geschil dat partijen in die procedures verdeeld hield. Dit maakt dat die uitlating niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, tenzij verweerder wist of had moeten weten dat die uitlating onjuist was. Daarvan is in dit geval geen sprake. Klager heeft de onjuistheid van de uitlating in deze klachtenprocedure niet aannemelijk weten te maken, laat staan dat in de klachtenprocedure naar voren is gekomen dat verweerder van die onjuistheid wist of had moeten weten. Verweerder mocht in het kader van de juridische procedures het door hem namens zijn cliënte verwoorde standpunt innemen zonder dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met verweerder is de raad van oordeel dat de gewraakte opmerking niet onnodig grievend is. De klacht is mitsdien ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, G.J.W. Pulles, B. Roodveldt en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl