ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4312 Raad van Discipline Amsterdam 13-050A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4312
Datum uitspraak: 28-05-2013
Datum publicatie: 29-05-2013
Zaaknummer(s): 13-050A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: “Gegronde klacht van voormalig werkneemster/advocaat tegen haar werkgever/advocaat. Werkgever/advocaat heeft afspraken geschonden, door tijdens verlof van werkneemster/advocaat op haar naam toevoegingen aan te vragen en procedures te voeren. Waarschuwing.”

Beslissing van 28 mei 2013

in de zaak 13-050A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 12 februari 2013 met kenmerk 1112-247, door de raad ontvangen op 13 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2013 in aanwezigheid van verweerder, bijgestaan door mr. W., en tevens in aanwezigheid van de waarnemend deken mr. R.. Klaagster is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken, tezamen met de stukken als vermeld op de bijgevoegde inventarislijst, alsmede de brief van klaagster van 27 februari 2013 aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is vanaf 1 juli 2006 advocaat. Zij was tot 16 juni 2011 als werknemer verbonden aan het kantoor van verweerder. Ten behoeve van klaagsters onbetaalde verlof van 14 oktober 2010 t/m 14 juni 2011 hebben klaagster en verweerder op 13 oktober 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer overeengekomen:

"1. Gedurende de afwezigheid blijft zij ingeschreven als advocaat. Alle daarmee samenhangende kosten zijn en komen voor rekening van werkgever. (…)

3. Gedurende afwezigheid zal werkgever zorg dragen voor een goede waarneming van de praktijk. Daarnaast worden er geen toevoegingen op naam van werknemer aangevraagd zonder uitdrukkelijke en schriftelijke instemming van de werknemer."

2.3 Tijdens het verlof van klaagster heeft verweerder 11 toevoegingen (voor 8 verschillende cliënten) op naam van klaagster aangevraagd en verkregen.

2.4 Het dienstverband is beëindigd per 16 juni 2011, op grond van een vaststellings- en beëindigingsovereenkomst van 4 juli 2011, met een aanvulling daarop gedateerd 1 juli 2011. In deze aanvulling is overeengekomen:

"De kwestie van de [Raad] voor rechtsbijstand ziet niet toe op de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst, maar wordt behandeld als een afzonderlijke kwestie door partijen".

2.5 In de maanden juli t/m september 2011 heeft de Raad voor Rechtsbijstand onderzoek gedaan naar de toevoegingen die op naam van klaagster, tijdens haar verlof, door verweerder zijn aangevraagd. In zijn brief van 28 september 2011 heeft de Raad voor Rechtsbijstand verweerder medegedeeld:

"Niet gebleken is dat het kantoor [van verweerder] ter kwader trouw heeft gehandeld. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat [klaagster] zich op afstand inhoudelijk met meerdere zaken heeft bezig gehouden. De raad heeft geen zaken kunnen waarnemen welke klachtwaardig genoemd kunnen worden."

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij toevoegingen heeft aangevraagd op klaagsters naam;

b) hij correspondentie heeft gevoerd in klaagsters naam en in zaken die klaagster niet bekend waren namens haar beroepen heeft ingetrokken;

c) ten onrechte op naam van klaagster vonnissen zijn gewezen;

d) zijn brief aan de deken van 18 augustus 2011 aan de deken onjuistheden bevat, in de passage "dat de zaken die de Orde onderzoekt vervolgberoepen betreffen waarvoor een last tot toevoeging door de rechtbank wordt afgegeven. Daarvan was de afspraak dat deze zaken door de juridische medewerker onder de naam van [klaagster] werden gedaan en waarbij zij ondersteuning zou verlenen".

e) hij in zijn brief aan de deken van 18 augustus 2011 heeft gesteld dat klaagster "noch bij de Orde, noch bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft aangegeven dat [klaagster] zou stoppen met [haar] praktijk."

f) hij in strijd met de vaststellingsovereenkomst van 13 oktober 2010 de openstaande facturen niet heeft betaald gedurende haar dienstverband tot 16 juni 2011.

3.2 Bij brief van 20 december 2011 heeft klaagster haar klacht bij de deken ingediend.

4 VERWEER

4.1 Verweerder ziet geen rol voor de raad van discipline in deze zaak, enerzijds omdat de klacht de arbeidsrechtelijke verhouding tussen hem en klaagster betreft en anderzijds omdat de Raad voor Rechtsbijstand zich al heeft gebogen over de kwestie van de toevoegingen en heeft geoordeeld dat verweerder in dat kader geen blaam treft.

4.2 Volgens verweerder zijn tijdens klaagsters verlof steeds met haar toestemming toevoegingen op haar naam aangevraagd en verkregen.

4.3 Verweerder erkent dat hij tijdens klaagsters verlof de hoofdelijke omslag van de NOvA voor klaagster en haar lidmaatschapskosten bij  Vreemdelingenforum niet heeft betaald.    

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 De raad verstaat verweerders verwijzing ter zitting naar de arbeidsrechtelijke relatie tussen klaagster en hem en het eerdere oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand als een ontvankelijkheidsverweer en zal dit als eerste beoordelen.

5.2 Het handelen van verweerder, waar de klacht op ziet, betreft niet zozeer verweerders hoedanigheid als advocaat, als wel zijn hoedanigheid als werkgever van klaagster. De klacht raakt echter daarnaast de praktijkuitoefening van zowel klaagster als verweerder, voorzover daar derden bij zijn betrokken, zoals het aannemen en behandelen van zaken voor cliënten en het aanvragen van toevoegingen voor cliënten. De raad is daarom van oordeel dat het handelen waar onderhavige klacht op ziet in zoverre wel aan het advocatentuchtrecht kan worden getoetst. Daaraan doet niet af dat de Raad voor Rechtsbijstand het aspect van de toevoegingen heeft onderzocht. De raad verklaart de klacht daarom ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel a t/m c)

5.3 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen a) t/m c) neemt de raad tot uitgangspunt de diverse schriftelijke afspraken die klaagster en verweerder hebben gemaakt ten aanzien van klaagsters onbetaalde verlof van 14 oktober 2010 tot en met 14 juni 2011.

5.4 Klaagster en verweerder zijn op 13 oktober 2010 expliciet overeengekomen dat verweerder zou zorgdragen voor waarneming van klaagsters praktijk en dat er tijdens klaagsters verlof geen toevoegingen op haar naam aangevraagd zouden worden zonder haar uitdrukkelijke en schriftelijke instemming.

5.5 De raad constateert dat tijdens het verlof op naam van klaagster diverse toevoegingen zijn aangevraagd. Klaagster bestrijdt, in haar klaagschrift, ten stelligste dat zij daarvoor instemming heeft gegeven.

5.6 Het feit dat verweerder de Raad voor Rechtsbijstand (kennelijk) heeft kunnen overtuigen van enige vorm van instemming van klaagster met het op haar naam aanvragen van toevoegingen, doet niet af aan het feit dat in deze tuchtrechtelijke procedure de raad niet is gebleken van de door verweerder gestelde instemming van klaagster. Het is aan verweerder om zijn beroep op de uitzondering van de op 13 oktober 2010 gemaakte afspraak (te weten de "uitdrukkelijke en schriftelijke instemming van de werknemer") te onderbouwen. In de onderhavige tuchtprocedure is hij hierin niet geslaagd.

5.7 De afspraak die klaagster en verweerder op het punt van de toevoegingen hebben gemaakt op 13 oktober 2010 is aldus door verweerder geschonden.

5.8 De raad is daarom van oordeel dat klachtonderdeel a) gegrond is.

5.9 De raad constateert tevens dat tijdens klaagsters verlof diverse procedures op haar naam zijn gevoerd, welke zijn uitgemond in uitspraken. Ook heeft verweerder tijdens klaagsters verlof over deze procedures gecorrespondeerd met cliënten en derden. Dit strookt niet met de afspraak tussen klaagster en verweerder dat verweerder tijdens klaagsters verlof zorg zou dragen voor een goede waarneming van de praktijk. Waarneming van de praktijk behelst immers slechts het afronden of wellicht voortzetten van lopende zaken, maar niet het aannemen van nieuwe zaken op naam van de ´waargenomen´ collega.

5.10 Gezien klaagsters stelling dat zij tijdens haar verlof niet voornemens of in staat was om zich op afstand intensief met de praktijk te bemoeien en mede gelet op de afspraak dat verweerder de praktijk zou waarnemen, is de raad van oordeel dat verweerder ten onrechte ten opzichte van derden (waaronder gerechtelijke instanties) heeft voorgedaan alsof klaagster nog steeds praktijk voerde.

5.11 Ook klachtonderdeel b) is daarmee gegrond.

5.12 De raad verstaat klachtonderdeel c) aldus dat verweerder de rechterlijke instanties niet heeft ingelicht over het verlof van klaagster. Gelet op de overwegingen in 5.10 hiervoor, is de raad van oordeel dat ook klachtonderdeel c) gegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

5.13 Met de in dit klachtonderdeel genoemde passage van verweerders brief van 18 augustus 2011 aan de deken heeft verweerder bij de deken de indruk gewekt dat klaagster tijdens haar verlof ondersteuning zou blijven verlenen aan de praktijk op verweerders kantoor en dat dit ook zo met haar was afgesproken.

5.14 Deze passage strookt niet met de afspraak van 13 oktober 2010, inhoudende dat verweerder zou zorgdragen voor waarneming van klaagsters praktijk. Sterker nog, de in de passage genoemde afspraak behoort niet tot de overeenkomst van 13 oktober 2010.

5.15 Bovendien strookt deze passage niet met de, ook hiervoor in 5.10 genoemde, stelling van klaagster over het niet kunnen of willen voortzetten van de praktijk tijdens haar verlof. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder deze stelling van klaagster onvoldoende onderbouwd betwist.

5.16 Zodoende gaat de raad ervan uit dat de passage in verweerders brief aan de deken onjuistheden bevat en dat verweerder ten onrechte de indruk bij de deken heeft willen wekken, dat er een afspraak over blijvende ondersteuning door klaagster is gemaakt.

5.17 De raad is derhalve van oordeel dat klachtonderdeel d) gegrond is.

Ad klachtonderdeel e)

5.18 Het is de raad niet duidelijk geworden waar dit klachtonderdeel op ziet. Volgens verweerder betreft de passage in zijn brief aan de deken, als geciteerd in dit klachtonderdeel, een retorische vraag aan de deken (over de mogelijkheid van advocaat om een aantal maanden met verlof te mogen zijn en in die periode geen praktijk te hoeven voeren) en daarmee eigenlijk een impliciete klacht van verweerder over klaagster.

5.19 Behalve dat de inhoud van dit klachtonderdeel de raad onvoldoende duidelijk is geworden kwalificeert de raad dit klachtonderdeel als onderdeel van het (voormalige) arbeidsrechtelijke geschil tussen klaagster en verweerder, zonder betrokkenheid van derden, in welk kader zij uiteenlopende lezingen hadden over de bedoeling van klaagsters verlof. De raad staat buiten dit arbeidsrechtelijk geschil en ziet geen rol voor zichzelf bij de beoordeling van deze uitlating.

5.20 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.21 Met de erkenning van verweerder dat hij tijdens het verlof van klaagster heeft nagelaten de hoofdelijke omslag van de Nederlandse Orde en de lidmaatschapskosten bij Vreemdelingenforum voor klaagster te betalen, staat vast dat verweerder daarmee de op 13 oktober 2010 op dit punt gemaakte afspraken heeft geschonden.

5.22 Dit nalaten van verweerder is tuchtrechtelijk relevant, in ieder geval voor wat betreft de hoofdelijke omslag van de Nederlandse Orde, en is in strijd met wat een advocaat betaamt.

5.23 Klachtonderdeel f) is daarmee gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Door te handelen op de wijze als verweerder heeft gedaan heeft hij het vertrouwen geschonden dat klaagster, als verweerders werkneemster, mocht hebben in de strikte nakoming van de expliciete en gedetailleerde afspraken die klaagster en verweerder hebben gemaakt ten behoeve van klaagsters praktijkvoering tijdens haar verlof.

6.2 Bij het bepalen van een maatregel ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht hecht de raad evenwel ook belang aan het feit dat verweerder geen eigen belang heeft gehad bij zijn handelwijze ten opzichte van de Raad voor Rechtsbijstand en aan het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand het handelen van verweerder niet laakbaar heeft geacht.

6.3 De raad acht de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel e) ongegrond;

- legt op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, B. Roodveldt, J.H.P. Smeets en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de gegrondverklaring van klachtonderdelen a), b), c), d) en f) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de ongegrondverklaring van klachtonderdeel e), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl