ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4187 Raad van Discipline Amsterdam 12-281A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4187
Datum uitspraak: 16-04-2013
Datum publicatie: 17-04-2013
Zaaknummer(s): 12-281A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. De klacht is voor wat betreft het gestelde niet-verschijnen ter zitting en het gevoerde verweer ongegrond. Verweerder heeft klager ten onrechte niet geïnformeerd over de cassatietermijn en die termijn laten verlopen. Gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

Beslissing van 16 april 2013

in de zaak 12-281A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 20 september 2012 met kenmerk GJK/PK; 1112-886, door de raad ontvangen op 21 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2013 waar verweerder is verschenen. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 10 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is bij vonnis van 22 juli 2011 van de politierechter in de rechtbank Groningen veroordeeld. Zijn toenmalig advocaat, mr. X, heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Leeuwarden (hierna: “het gerechtshof”).

2.3 Verweerder heeft eind augustus 2011 de behandeling van het hoger beroep van klager overgenomen van mr. X.

2.4 Klager heeft bij brief van 5 april 2012 aan het gerechtshof uiteengezet waarom de uitspraak van de politierechter naar zijn mening niet in stand kan blijven.

2.5 De terechtzitting van het hoger beroep bij het gerechtshof vond plaats op 10 april 2012. Klager is niet op deze zitting verschenen.

2.6 Bij arrest van 24 april 2012 heeft het gerechtshof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het gerechtshof heeft het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen geacht en klager, voor zover hier van belang, veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf en tot een ten behoeve van het slachtoffer te betalen bedrag aan immateriële schadevergoeding.

2.7 Bij brief van 24 april 2012 heeft verweerder klager op de hoogte gesteld van de inhoud van het arrest. Verweerder heeft het arrest op een later moment aan klager gestuurd.

2.8 Bij aangetekende brief van 9 juni 2012, verzonden op 11 juni 2012, heeft klager verweerder verzocht met hem in contact te treden, teneinde onder meer de mogelijkheid van cassatie te bespreken. Verweerder heeft op deze brief niet schriftelijk gereageerd.

2.9 Bij brief van 22 juni 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niet is verschenen op de terechtzitting van het gerechtshof op 10 april 2012 en in strijd met de afspraak met klager geen verweer heeft gevoerd, althans in zijn verweer niet de stellingen van klager in zijn rechtstreekse brief aan het gerechtshof van 5 april 2012 heeft betrokken;

b) hij onvoldoende bereikbaar was voor klager;

c) hij niet heeft gereageerd op een aangetekende brief van klager van 9 juni 2012 en daardoor heeft verzuimd de mogelijkheid om in cassatie te gaan met hem te bespreken.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor wat betreft klachtonderdeel a brengt hij naar voren dat uit het arrest van het gerechtshof blijkt dat hij wel degelijk op de zitting van 10 april 2012 is verschenen en daar ook verweer heeft gevoerd. Van de brief van klager van 5 april 2012 aan het gerechtshof raakte hij pas op de zitting van 10 april 2012 op de hoogte. Als dominus litis in het strafproces was hij niet gehouden om een verweer te voeren dat is gebaseerd op de visie van klager, zoals die tot uiting komt in de correspondentie van klager aan het gerechtshof. Hij heeft klager verscheidene malen telefonisch gewezen op de juridische onhoudbaarheid van diens verweren/opmerkingen.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen b en c wijst verweerder erop dat hij klager bij brief van 24 april 2012 op de hoogte heeft gesteld van het arrest dat ook enige dagen later aan klager werd verzonden. Verweerder betwist dat hij onvoldoende bereikbaar is geweest voor klager. Over het verwijt dat hij niet heeft gereageerd op de aangetekende brief van klager van 9 juni 2012, heeft verweerder aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de inhoud van de brief niet duidelijk maakt waarop hij zou hebben moeten reageren, terwijl voorts de cassatietermijn al op 8 mei 2012 was verlopen.

4.3 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het beter zou zijn geweest als hij klager over de mogelijkheid van cassatie had geïnformeerd en op diens brief van 9 juni 2012 had gereageerd.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1 Gelet op het arrest van het gerechtshof van 24 april 2012 staat genoegzaam vast dat verweerder namens klager op de terechtzitting van 10 april 2012 is verschenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het arrest op tegenspraak is gewezen en dat onder “Onderzoek van de zaak” op pagina 1 wordt overwogen dat het gerechtshof kennis heeft genomen van hetgeen verweerder als raadsman van klager naar voren heeft gebracht.

5.2 Uit de door klager overgelegde brief van het arrondissementsparket Groningen, onderdeel DNA-zaken, waarin wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 april 2012 met hetzelfde parketnummer als dat van het arrest van het gerechtshof, volgt niet dat verweerder niet aanwezig is geweest op de terechtzitting van het gerechtshof van 10 april 2012. Verweerder heeft toegelicht dat navraag bij het arrondissementsparket Groningen uitwijst dat in brieven van het onderdeel DNA-zaken, door een administratieve fout, een uitspraak van het gerechtshof wordt vermeld als een uitspraak van de rechtbank Groningen. Klager heeft deze verklaring voor de vermelding van een uitspraak van de rechtbank Groningen met hetzelfde parketnummer niet betwist.

5.3 Dat verweerder namens klager verweer heeft gevoerd blijkt verder uit hetgeen op pagina 3 van het arrest onder “Strafbaarheid van de verdachte” door het gerechtshof wordt overwogen. Reeds hierom faalt het betoog van klager dat verweerder in strijd met de afspraken geen verweer heeft gevoerd.

5.4 Voor wat betreft de inhoud van het verweer dat verweerder namens klager heeft gevoerd, stelt de raad voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.5 In het klachtdossier ziet de raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de bijstand van verweerder aan klager – gemeten naar de hiervoor in § 5.4 genoemde maatstaf – niet van het vereiste niveau is geweest. De vaststelling van het gerechtshof dat geen verweer is gevoerd tegen de door het slachtoffer gevorderde schade biedt daarvoor op zichzelf onvoldoende grond. In dat kader merkt de raad op dat klager zelf, in zijn brief van 5 april 2012 aan het gerechtshof, niet ondubbelzinnig heeft betwist dat het slachtoffer schade heeft geleden. Voorts komt betekenis toe aan de niet door klager betwiste stelling van verweerder dat hij pas op de terechtzitting van het gerechtshof werd geconfronteerd met voornoemde brief van 5 april 2012. Klager heeft de stelling van verweerder dat hij klager meermaals telefonisch heeft voorgehouden dat hij de verweren en opmerkingen van klager juridisch niet houdbaar achtte evenmin betwist. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.6 Klachtonderdelen b en c lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.7 De raad stelt voorop dat elke advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Een advocaat dient belangrijke informatie en afspraken, waar nodig, ook schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (zoals ook gedragsregel 8 bepaalt). De achtergrond van deze verplichting is dat zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat onduidelijkheden en misverstanden ontstaan over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken en besproken. Verder geldt dat het een advocaat niet vrij staat om een termijn voor (cassatie)beroep onbenut te laten verstrijken zonder voorafgaand overleg met zijn cliënt (HvD 31-08-2001, Adv. Blad 3190).

5.8 Niet is vast komen vast te staan dat verweerder voor klager niet telefonisch bereikbaar is geweest. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond. Voorts blijkt uit het dossier dat verweerder bij brief van 5 september 2011 een opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd, dat hij klager bij brief van 24 april 2012 heeft ingelicht over de hoofdlijn van het arrest van diezelfde dag en dat hij het arrest ook aan klager heeft toegezonden.

5.9 Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij de mogelijkheid om in cassatie te gaan niet met klager heeft besproken. Aldus staat vast dat verweerder klager niet op de hoogte heeft gesteld van belangrijke informatie, hetgeen strijdt met het bepaalde in gedragsregel 8. In verband hiermee heeft verweerder eveneens tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de termijn voor het instellen van cassatieberoep onbenut te laten verstrijken, zonder daarover voorafgaand overleg te voeren met klager. Klachtonderdeel c is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad meent dat een gegrondbevinding van klachtonderdeel c, zonder oplegging van een maatregel, volstaat. Daarbij weegt de raad mee dat verweerder ter zitting ervan blijk heeft gegeven in te zien dat zijn door klachtonderdeel c bestreken handelwijze onjuist was. Voorts heeft verweerder op de zitting aangegeven dat hij normaliter de mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel bij zijn cliënten aan de orde stelt tijdens een bespreking naar aanleiding van een vonnis of arrest.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, R. Lonterman,

B. Roodveldt en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van het gegrond verklaarde deel hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl