ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4044 Raad van Discipline Amsterdam 12-192Lee

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4044
Datum uitspraak: 05-03-2013
Datum publicatie: 20-03-2013
Zaaknummer(s): 12-192Lee
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht met betrekking tot de financiële afwikkeling van een toevoeging. Klacht gegrond zonder oplegging van maatregel.

Beslissing van 5 maart 2013

in de zaak 12-192Lee

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr.

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 21 juni 2012 met kenmerk 6455, door de raad ontvangen op 22 juni 2012, heeft de griffier van het Hof van Discipline de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 december 2012 in aanwezigheid van verweerder. Klager is overeenkomstig zijn voorafgaande bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de griffier van het Hof van Discipline;

- de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 21 juni 2012;

- de brief aan het Hof van Discipline van 5 juni 2012 van de griffier van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden;

- de brief van 29 mei 2012 van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Leeuwarden (thans deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland) alsmede van de bijlagen bij voornoemde brief;

- de brief van klager aan de raad van 10 oktober 2012 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder stond in 2009 een rechtzoekende bij. Verweerder heeft voor deze cliënt in maart 2009 een toevoeging op zijn naam aangevraagd en verkregen. De door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage van € 466,- is bij de cliënt in rekening gebracht en door de cliënt betaald aan (het kantoor van) verweerder. Verweerder was op dat moment in loondienst bij mr. P, advocaat te Sneek.

2.3 In april 2009 heeft een kantoorgenote van klager de behandeling van deze zaak van verweerder overgenomen. Verweerder heeft vervolgens begin 2010 aan deze kantoorgenote van klager een bedrag van € 262,48 als opvolgingsvergoeding in rekening gebracht. Verweerder – die inmiddels niet meer in loondienst was bij mr. P – heeft daarbij verzocht om uitbetaling van de opvolgingsvergoeding op het bankrekeningnummer van zijn eigen kantoor. De kantoorgenote van verweerder heeft klager vervolgens verzocht aan haar kantoor een bedrag van € 203,51 te betalen. Dat bedrag is het verschil tussen de ontvangen eigen bijdrage en de opvolgingsvergoeding.

2.4 Verweerder heeft aan dit verzoek niet voldaan en zich op het standpunt gesteld daartoe ook niet verplicht te zijn omdat de eigen bijdrage destijds is betaald aan zijn toenmalige werkgever mr. P en niet aan hem. Daarop heeft klager namens zijn kantoor op 10 mei 2011 de deken verzocht om in deze zaak te bemiddelen. Het bemiddelingsgesprek heeft op 4 oktober 2011 plaatsgevonden. Na het bemiddelingsgesprek is mr. P om opheldering verzocht. Een inhoudelijke reactie van mr. P is uitgebleven.

2.5 Op 1 maart 2012 heeft mr. B, een andere kantoorgenoot van klager, het eerder genoemde bedrag van € 203,51 verrekend met een declaratie van 10 mei 2011 van verweerder aan mr. B in een andere zaak. Vervolgens heeft klager de waarnemend deken op 5 maart 2012 van  deze verrekening op de hoogte gesteld en hem bericht dat het dossier gesloten kon worden.

2.6 Op 6 maart 2012 heeft verweerder de waarnemend deken bericht niet akkoord te zijn met deze verrekening en zich bij de deken beklaagd over klager. Deze klacht is bij de raad in behandeling onder klachtnummer 12-193Lee. In deze zaak doet de raad eveneens heden uitspraak.

2.7 Op 20 maart 2012 heeft klager zich vervolgens bij de deken beklaagd over verweerder. Omdat klager lid is van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden, heeft de voorzitter van het Hof van Discipline bij beslissing van 21 juni 2012 de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam aangewezen voor de behandeling van de klacht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder – in strijd met het bepaalde in de gedragsregels 17 en 23 lid 1 –te lang een rekening van klagers kantoor ten bedrage van € 203,51 terzake de financiële afwikkeling van een toevoeging onbetaald heeft gelaten, waarbij verweerder zich ten onrechte achter zijn voormalige werkgever mr. P heeft verscholen als degene die aan wie de eigen bijdrage ten goede zou zijn gekomen en van wie deze dus – volgens verweerder – ook zou moeten worden teruggevorderd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer en stelt daartoe het volgende. Klager heeft ten onrechte het bedrag van € 203,51 door een kantoorgenoot van hem laten verrekenen met een declaratie van verweerder in een andere zaak. Hij was het bedrag van € 203,51 niet aan (het kantoor van) klager verschuldigd, omdat de eigen bijdrage van € 466,- niet aan hem maar aan zijn toenmalige werkgever mr. P is betaald en derhalve ook door mr. P aan (het kantoor van) klager dient te worden terugbetaald. Nu verweerder niet was gehouden tot betaling, kan hem ook niet worden verweten dat hij in strijd met de gedragsregels zou hebben gehandeld.

5 BEOORDELING

5.1 De raad neemt allereerst in acht dat artikel 33 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 het volgende bepaalt:

“Indien in een zaak achtereenvolgens door twee of meer rechtsbijstandverleners, niet werkzaam in hetzelfde samenwerkingsverband, rechtsbijstand is verleend, wordt de vergoeding betaald aan de rechtsbijstandverlener die het laatst is toegevoegd. De rechtsbijstandverleners verdelen het bedrag in onderling overleg naar verhouding van de verrichte werkzaamheden.”

5.2 Daaruit volgt dat degene op wiens naam de toevoeging in eerste instantie is verleend zelf verantwoordelijk is voor de correcte financiële afwikkeling van de toevoeging met de opvolgend advocaat. Hij kan zich niet aan die verantwoordelijkheid onttrekken met de stelling dat de door de cliënt betaalde eigen bijdrage niet aan hemzelf maar een andere (rechts)persoon ten goede is gekomen. Van een opvolgend advocaat kan, evenmin als van een cliënt, worden verwacht dat hij zich verdiept in de (rechts)verhouding die de voorgaande advocaat heeft of had met zijn kantoor, kantoorgenoten of werkgever. Die interne rechtsverhouding komt geheel voor rekening van de betrokken advocaat. De onderlinge afrekening tussen hem en zijn kantoor(genoten) dan wel werkgever komt derhalve geheel voor zijn rekening en risico. Een opvolgend advocaat kan zich voor de afrekening derhalve wenden tot degene op wiens naam de toevoeging in eerste instantie is afgegeven. Bij die afrekening wordt laatstgenoemde geacht de eigen bijdrage te hebben ontvangen. Dit betekent dat verweerder gehouden was de in 2.3 genoemde declaratie van het kantoor van klager ten bedrage van € 203,51 (zijnde het verschil tussen de door de cliënt betaalde eigen bijdrage van € 466,- en de opvolgingsvergoeding van € 262,48) te voldoen.

5.3 Verweerder heeft zich dus ten onrechte aan betaling van dit bedrag trachten te onttrekken met de stelling dat de betaalde eigen bijdrage niet aan hemzelf maar aan zijn voormalige werkgever ten goede was gekomen. Als het kantoor van klager het bedrag niet had geïnd via verrekening, zou het bedrag – gelet op de houding van klager ter zitting – vermoedelijk nog altijd niet zijn betaald.

5.4 Verweerder had, zeker nu het ging om de nakoming van een financiële verplichting, in dit geval tegenover een mede-advocaat, voortvarender dienen te reageren op klagers verzoeken tot betaling en had moeten meewerken aan deze betaling. 

5.5 Het niet overgaan tot betaling ondanks klagers verzoeken daartoe, is naar het oordeel van de raad zodanig in strijd met de welwillendheid die advocaten onderling dienen te betrachten, dat de grenzen van het tuchtrechtelijk laakbare door verweerder zijn overschreden. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet adequaat en weinig professioneel gehandeld in deze kwestie. De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Ter zitting is gebleken dat verweerder de stellige maar onjuiste overtuiging heeft dat niet hij, maar zijn voormalig werkgever mr. P het bedrag van de eigen bijdrage, voor zover dat uitstijgt boven de vergoeding waarop uiteindelijk aanspraak kan worden gemaakt onder de toevoeging, aan de opvolgend advocaat dient te betalen. Naar het oordeel van de raad is er op dit punt bij verweerder sprake van een gebrek aan kennis en inzicht. Dat gebrek aan kennis en inzicht pleit verweerder niet vrij; de klacht is dan ook gegrond. Voor oplegging van een maatregel ziet de raad echter geen grond nu geen sprake lijkt te zijn van een weigering tegen beter weten in om de declaratie van klager te betalen en verweerder geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, J.M. van de Laar, H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. G.E. Wiebenga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl