ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3776 Raad van Discipline Amsterdam 12-157A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3776
Datum uitspraak: 06-02-2013
Datum publicatie: 12-02-2013
Zaaknummer(s): 12-157A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat. Klager beklaagt zich erover dat de advocaat niet voortvarend heeft gehandeld, heeft gelogen, niet bereikbaar was, haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden en ondanks uitdrukkelijk verzoek geen voorlopige voorzieningen heeft gevraagd. De klacht mist feitelijke grondslag en is ongegrond.

Beslissing van 6 februari 2013

in de zaak 12-157A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

gemachtigde: de heer mr.

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 mei 2012 met kenmerk 1112-404, door de raad ontvangen op 30 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2012 in aanwezigheid van gemachtigde van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de in die brief genoemde stukken, genummerd 1 t/m 11.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 14 april 2011 heeft klaagster zich samen met haar gemachtigde op het kantoor van verweerster vervoegd in verband met een intakegesprek met verweerster met betrekking tot de beoogde beëindiging van het geregistreerd partnerschap tussen verweerster en haar ex-partner. Verweerster en haar ex-partner (de ‘ex-partner’) hadden de gezamenlijke eigendom van hun gezamenlijke woning, ze hadden geen kinderen en ze hadden beiden een inkomen.

2.3 Klaagster is toen door verweerster geadviseerd dat de beëindiging van het geregistreerd partnerschap het gemakkelijkst te realiseren is, indien zij en haar ex-partner hiertoe gezamenlijk een verklaring opstellen en deze laten indienen bij de Burgerlijke Stand. 

2.4 Op 19 juli 2011 heeft verweerster aan de ex-partner een e-mail gestuurd waarin zij refereert aan een brief die zij een maand eerder ook aan de ex-partner zou hebben gestuurd en waarin zij de ex-partner informeert dat verweerster de beëindiging van het geregistreerd partnerschap graag in onderling overleg met de ex-partner zou willen regelen.

2.5 Op 25 juli 2011 heeft de ex-partner verweerster per e-mail laten weten dat hij graag wil meewerken aan de beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Deze e-mail is door verweerster op 29 juli 2011 doorgestuurd aan klaagster. In voornoemde e-mail heeft verweerster klaagster ook gevraagd om input te leveren.

2.6 In een e-mail van 1 augustus van klaagster aan verweerster zet klaagster uiteen dat zij met haar ex-partner heeft gesproken over een gebruiksvergoeding die de ex-partner aan verweerster zou moeten betalen in verband met het gebruik van de gezamenlijke woning.

2.7 Op 2 augustus 2011 heeft verweerster aan klaagster een uitvoerige e-mail gestuurd waarin verweerster ingaat op verschillende aspecten van het beëindigen van het geregistreerd partnerschap zoals de vraag wat er gaat gebeuren met de woning en verdeling van de gemeenschap. Ook vraagt ze aan klaagster waarom klaagster van mening is dat de ex-partner een vergoeding aan haar dient te betalen en adviseert zij aan klaagster om geen bijdrage meer aan de woning te betalen. Verweerster refereert voorts opnieuw aan de mogelijkheid om de beëindiging van het geregistreerd partnerschap in onderling overleg te regelen.

2.8 Per e-mail van 17 augustus 2011 reageert klaagster. Zij laat verweerster weten dat haar antwoord “even op zich heeft laten wachten, aangezien [zij] nog steeds in gesprek was met [ex-partner] over een onderlinge overeenkomst”.

2.9 Op of omstreeks 23 september 2011 heeft de vader telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerster met het dringend verzoek om een verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap op te stellen en in te dienen.

2.10 Op 26 september 2011 heeft verweerster dit verzoekschrift opgesteld en in concept naar klaagster gestuurd. Op 27 september 2011 is het verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Het verzoekschrift vermeldt de NAW-gegevens van klaagster. De voor het verzoekschrift benodigde uittreksels zijn op 6 oktober 2011 nagestuurd. De daarvoor bepaalde uiterlijke datum was 26 oktober 2011.

2.11 De vader van klaagster (gemachtigde) heeft op enig moment met de rechtbank gebeld om te vernemen of het verzoekschrift wel was ingediend. Verweerster heeft klaagster per e-mail van 21 oktober 2011 uitgelegd dat dat het geval was.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) de zaak van klaagster niet voortvarend heeft behandeld;

b) heeft nagelaten een voorlopige voorziening te vragen;

c) onbereikbaar was voor klaagster;

d) in woord en geschrift heeft gelogen;

e) haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door het adres van klaagster bekend te maken bij de wederpartij.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat:

- zij klaagster steeds heeft geadviseerd om te trachten middels een minnelijke regeling met de ex-partner eruit te komen en dat verweerster dat in eerste instantie ook heeft geprobeerd;

- zij klaagster (om proceseconomische redenen) heeft afgeraden een voorlopige voorzieningenprocedure (tot het vragen van partneralimentatie) te starten en klaagster voorts heeft aangeraden onmiddellijk haar maandelijkse hypothecaire bijdrage aan de voormalige gemeenschappelijke woning stop te zetten;

- zij dan wel haar kantoorgenoten wel degelijk steeds bereikbaar waren en dat zij nooit heeft gelogen;

- (i) het vermelden van adresgegevens op het verzoekschrift in beginsel een wettelijk vereiste is, (ii) zij overigens ook nimmer is bericht dat het adres van klaagster niet bekend mocht worden gemaakt aan de wederpartij, (iii) klaagster evenmin heeft verzocht de adresgegevens uit het concept verzoekschrift te verwijderen en (iv) voorts klaagster de gemeente ook niet heeft bericht dat haar adres geheim diende te blijven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en c)

5.1 Klachtonderdelen a en c lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem/haar toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van (de gemachtigde van) zijn cliënt. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.2 Gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden en hetgeen ter zitting is verklaard, acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond. Verweerster, dan wel een kantoorgenoot, heeft steeds tijdig gereageerd. Voorts is uit het dossier niet gebleken dat klaagster op enig moment verweerster heeft verzocht direct actie te ondernemen dan wel dat verweerster op een dergelijk moment niet binnen redelijke termijn heeft gehandeld. Evenmin is gebleken dat verweerster onbereikbaar was. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster, heeft klaagster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot gegrondverklaring van deze klachtonderdelen zouden kunnen leiden. Klachtonderdelen a en c zijn dus ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.4 Verweerster heeft klaagster steeds duidelijk gemaakt dat de belangen van cliënte het beste zouden zijn gediend door een minnelijke regeling met haar ex-partner te bereiken. Verweerster heeft dit ook ter harte genomen, zo blijkt uit het dossier. Verweerster heeft klaagster voorts afgeraden een voorlopige voorzieningenprocedure te starten. Tegenover de verwijten van klaagster heeft verweerster uiteengezet waarom zij de zaak heeft aangepakt zoals zij heeft gedaan. Deze aanpak komt de raad niet kennelijk onjuist voor. Bovendien heeft verweerster blijkens de stukken van het klachtdossier die aanpak aan klaagster uiteengezet. Het ligt op de weg van de cliënt om, zodra hij het met de aanpak van zijn advocaat niet eens is, dit aan de advocaat duidelijk te maken. Deze kan dan trachten het verschil van mening te overbruggen en, als dit niet mogelijk blijkt, zijn werkzaamheden beëindigen. Uit het dossier blijkt echter niet dat klaagster op enig moment haar bezwaren heeft geuit op dit punt. Sterker, op het moment dat de vader van klaagster verweerster dringend had verzocht een verzoekschrift in te dienen, heeft verweerster dat ook met voortvarendheid gedaan.

5.5 De gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het klachtonderdeel is dus ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 Noch uit het dossier noch uit hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken dat verweerster in woord en geschift zou hebben gelogen. Dit klachtonderdeel ontbeert iedere feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.7 Klaagster heeft verweerster blijkens het dossier nimmer geïnformeerd dat haar adres geheim diende te blijven en niet aan haar ex-partner mocht worden bekend gemaakt. Verweerster had ook geen adres dat bij de gemeente als een geheim adres was geregistreerd. Klaagster heeft voorts een concept van het verzoekschrift ontvangen waarin haar adresgegevens waren vermeld en waarin ook kenbaar is gemaakt dat (conform het procesreglement) een uittreksel uit het GBA zal worden overgelegd. Klaagster heeft geen bezwaar gemaakt tegen het concept verzoekschrift of tegen de vermelding van haar adresgegevens. Voor zover klaagster ten tijde van het indienen van het verzoekschrift al zou hebben gewild dat haar adres geheim zou zijn gebleven, hetgeen niet is vast komen te staan, kan gelet op voormelde omstandigheden verweerster niet worden verweten dat zij het adres van klaagster heeft vermeld op het verzoekschrift.

5.8 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline acht de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. A. de Groot, G. Kaaij, A.S. Kamphuis, J.M. van de Laar, leden, bijgestaan door mr. W.A. Westenbroek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl