ECLI:NL:TADRAMS:2013:86 Raad van Discipline Amsterdam 13-218NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:86
Datum uitspraak: 12-09-2013
Datum publicatie: 17-09-2013
Zaaknummer(s): 13-218NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Uitlatingen als verweerder tijdens Geschillenprocedure. Niet onnodig grievend. kennelijk ongegrond.

Beslissing van 12 september 2013

in de zaak 13-218NH

naar aanleiding van de klacht van:

mede namens

klager

tegen:

mr.

advocaat te

gemachtigde: Mr.

verweerder

De voorzitter van de Raad van Discipline Amsterdam (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 13 augustus 2013 met kenmerk 13-300, door de raad ontvangen op 14 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de brief, met bijlagen, van klager aan de griffie van de raad van 19 augustus 2013.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De zoon van klager is in een arbeidsgeschil cliënt geweest van verweerder. Na het vonnis van de kantonrechter Haarlem in die zaak van 22 oktober 2009 is tussen verweerder en zijn cliënt een geschil gerezen, dat zij hebben voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. In die geschillenprocedure heeft verweerder bij brief van 9 maart 2010 aan de Geschillencommissie in reactie op de klachten van de zoon van klager onder meer geschreven:

“(…)

Punt 13. Klachten zijn ongefundeerd en ongegrond. Mogelijk wordt dit gebruikt om niet te betalen.

(...)

Enige discussie omtrent de nota was omtrent het griffiegeld. [Klager] had zelf een berekening gemaakt, maar was daarbij het griffiegeld vergeten. [Klager] heeft de term “zootje” gebruikt.”

In dezelfde procedure heeft verweerder op 3 augustus 2010 aan de Geschillencommissie onder meer geschreven:

“(...)

Naast het feit dat de onjuistheden van de familie [achternaam klager] wel erg extreme vormen beginnen aan te nemen (…)”

1.3 De zoon heeft tegen verweerder ook een tuchtklacht ingediend bij de deken, die door de raad op 6 december 2011, nr. 11-118Alk, ongegrond is verklaard. Deze beslissing is op 21 december 2012 door het Hof van Discipline bekrachtigd (beslissing nr. 6264).

1.4 In beide beslissingen is de klacht als volgt omschreven:

“De klacht jegens verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld, doordat hij:

a. de zaak zonder een duidelijke kennisgeving en uitleg aan klager van mr. T. heeft overgenomen;

b. de zaak zowel in de voorbereiding als ter zitting niet adequaat genoeg heeft bestudeerd, waardoor klager financiële schade heeft geleden;

c. vragen van de kant van klager, ook na de uitspraak van de kantonrechter, niet of slechts beperkt heeft beantwoord;

d. niet heeft gehandeld conform het klachtenreglement van zijn kantoor;

e. klager niet heeft geïnformeerd over het feit dat de kosten veel hoger zijn opgelopen dan bij aanname van de zaak door mr. T. is voorgesteld;

f. pas acht maanden nadat hij hiertoe bij bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur is veroordeeld de helft van het klachtengeld, derhalve een bedrag van € 37,50, aan klager heeft voldaan.”

1.5 Over de wijze waarop de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar vorenbedoelde klacht nr. 11-118Alk heeft behandeld, heeft klager in april of mei 2011 een klacht ingediend tegen die deken. Deze klacht tegen de deken is op 12 september 2011, nr. 11-264A, door de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen verzet ingesteld.

1.6 Bij brief, met bijlagen, aan de deken van 8 februari 2013 heeft klager de deken verzocht een klacht in te dienen tegen verweerder ofwel te bemiddelen inzake schadeloosstelling.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in de brieven van 9 maart en 3 augustus 2010 aan de Geschillencommissie over klager en zijn zoon onnodig grievend heeft uitgelaten als hierboven weergegeven onder 1.2.

Klager refereert hierbij aan – naar de voorzitter begrijpt – artikel 106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek en aan Gedragsregel 31.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat deze nieuwe klacht niet-ontvankelijk is, omdat de bedoelde uitlatingen reeds betrokken waren in de eerdere tuchtklacht, waarover onherroepelijk is beslist. Ten tweede acht verweerder de nieuwe klacht niet-ontvankelijk omdat de redelijke termijn (maximaal 1-2 jaar volgens klager) voor het indienen van een klacht is verstreken.

Ten slotte betoogt verweerder dat de klachten, indien deze wel ontvankelijk zouden zijn, ongegrond zijn, omdat verweerder met zijn uitlatingen de grenzen van zijn vrijheid om verweer te voeren tegen een jegens hem ingediende klacht niet heeft overschreden en de uitlatingen niet (onnodig) grievend zijn.

4. BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt met betrekking tot de klacht als volgt.

4.2 Nu klager mede namens zijn zoon klaagt wordt hierna met “klager” ook zijn zoon bedoeld.

4.3 Bedoelde uitlatingen heeft verweerder tegenover de Geschillencommissie gedaan in het kader van zijn verweer tegen de stellingen van klager. Uiteraard mogen beide partijen in een dergelijke geschillenprocedure hun visie op de zaak gegeven. Het is vervolgens aan de Geschillencommissie om te oordelen. Ook verweerder had het recht om zich te verdedigen en zijn visie te geven. Hij heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat klagers verwijten ongegrond zijn. Dat is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Ook met de wijze waarop hij zijn standpunt heeft verwoord, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijke grenzen overschreden.  De uitlatingen zijn niet onnodig grievend.

4.4 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de voorzitter tot de conclusie dat de klacht – daargelaten de vraag naar de ontvankelijkheid – in ieder geval kennelijk ongegrond is. Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 september 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- de gemachtigde van verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.