ECLI:NL:TADRAMS:2013:64 Raad van Discipline Amsterdam 13-210A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:64
Datum uitspraak: 23-08-2013
Datum publicatie: 27-08-2013
Zaaknummer(s): 13-210A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht tegen waarnemend deken. Reageren op signaal vanuit rechterlijke macht of OM en vragen om tekst en uitleg aan advocaat valt binnen beleidsvrijheid van deken.

Beslissing van 23 augustus 2013

in de zaak 13-210A

naar aanleiding van de klacht van:

mr.

advocaat te

klager

tegen:

mr.

waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 5 augustus 2013 met kenmerk 40-13-0662, door de raad ontvangen op 8 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De Officier van Justitie heeft, mede namens de (toenmalige) rechtbank Haarlem, de (toenmalige) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem telefonisch op de hoogte gebracht van het gedrag van klager tijdens een meervoudige strafzitting bij de rechtbank op 17 november 2010. Tevens kreeg de deken het proces-verbaal van de zitting toegezonden.

1.3 Daarop heeft verweerder, namens de deken, klager verzocht op het proces-verbaal te reageren. Na ontvangst van de schriftelijke reactie van klager heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek op het bureau van de orde. Na de weigering van klager van een dergelijk gesprek is klager gesommeerd te verschijnen. Op de vervolgens in overleg met klager gemaakte afspraak is klager niet verschenen. Daarop heeft verweerder klager gewezen op gedragsregel 37, met de opmerking geen dekenbezwaar tegen klager in te dienen wegens zijn opstelling ten opzicht van de (waarnemend) deken, maar bij een volgende keer te zullen vermelden dat klager niet had meegewerkt aan het onderzoek naar een signaal van de rechtbank. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) ten onrechte heeft gesteld dat een klacht tegen klager was ingediend over zijn handelen ter strafzitting, althans een met een klachtonderzoek gelijk te stellen onderzoek is gedaan ter beoordeling of klagers handelen tuchtrechtelijk geoorloofd is;

b) ten onrechte van klager tekst en uitleg wilde zonder klager van te voren in te lichten over de inhoud en de onderbouwing van de klacht;

c) klager ten onrechte een waarschuwing heeft gegeven en heeft gedreigd een volgende keer deze kwestie tegen klager in te brengen.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht zich in zijn geheel richt op het handelen dan wel nalaten van verweerder in de hoedanigheid van (waarnemend) deken. Uitgangspunt bij de beoordeling van klachten tegen een (waarnemend) deken is dat, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van een advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, dan zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van (waarnemend) deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Op grond van de Advocatenwet heeft de (waarnemend) deken de bevoegdheid onderzoek in te stellen in zaken die aan hem worden voorgelegd en kan hij initiatieven ontplooien om bemiddelend op te treden. Artikel 46 f Advocatenwet bepaalt dat uitdrukkelijk dat een deken ook buiten het geval van een klacht (in de zin van art 46 c lid 1 Advocatenwet) een onderzoek kan instellen. Dit kan hij bijvoorbeeld doen naar aanleiding van een signaal vanuit de rechterlijke macht. Hoe het onderzoek door de deken (naar aanleiding van een klacht of van andere signalen) dient plaats te vinden, is niet in de wet geregeld. Dit betekent – aldus het Hof van Discipline in zijn uitspraak van 10 januari 2011, nr. 5636 – dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van zijn onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Er is geen aanleiding in het tuchtrecht regels te ontwikkelen waaraan de deken zich bij het verrichten van onderzoek zou moeten houden. Hierbij is van belang dat de deken niet over klacht of signalen beslist, maar daarnaar slechts onderzoek verricht. Indien de deken de klacht of een door hem geformuleerd bezwaar tegen een advocaat voorlegt aan de tuchtrechter, dan is het aan de tuchtrechter als beslissende instantie (de raad van discipline in eerste aanleg en het Hof van Discipline in hoger beroep) om de reikwijdte van de klacht of het bezwaar te bepalen en om te bepalen of de klacht voldoende is onderzocht en – zo nodig – nader onderzoek naar de klacht verricht of laat verrichten.

3.3 In de onderhavige zaak valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder bij zijn optreden in de hiervoor beschreven kwestie zou kunnen worden gemaakt. In zijn hoedanigheid van waarnemend deken heeft hij initiatieven genomen naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie, namens de rechterlijke macht. Het behoort tot de taak en de bevoegdheid van de (waarnemend) deken daar waar mogelijk actie te ondernemen om, zoals in dit geval, naar aanleiding van een signaal feitenonderzoek te doen en hoor en wederhoor toe te passen. Daartoe heeft verweerder klager opgeroepen en daarna gesommeerd voor een gesprek.

3.4 In het klachtdossier is geen aanwijzing te vinden dat verweerder aldus zijn bevoegdheden als waarnemend deken zou hebben overschreden. De acties van verweerder waren gericht op het verkrijgen van informatie, om zich een beeld van de zaak te kunnen vormen en, indien nodig,  om de verhouding tussen de rechterlijke macht en advocatuur te bewaken.

3.5 Verweerder is evenmin buiten de grenzen van zijn bevoegdheden getreden door klager, nadat hij niet reageerde op verweerders oproep en sommatie om tekst en uitleg te geven, een waarschuwing te geven en mede te delen de zaak in voorkomend geval ad informandum in te brengen.

3.6 Blijkens het klachtdossier betoogt klager nog dat verweerder het standpunt van klager aan de rechtbank of de Officier van Justitie had moeten verdedigen. Klager miskent daarbij dat aan een dergelijke actie nu juist het door de waarnemend deken voorgestane gesprek vooraf diende te gaan en klager dat telkenmale geweigerd heeft. De voorzitter overweegt voorts dat klager beter de hand in eigen boezem had kunnen steken, in plaats van buitenproportioneel te reageren op verweerders uitnodiging voor een gesprek, waarvoor verweerder, als gezegd, alleszins legitieme redenen had. In een dergelijk gesprek had duidelijkheid verkregen kunnen worden over de feitelijke gang van zaken en had verweerder, als waarnemend deken, dienovereenkomstig de rechtbank kunnen berichten.

3.7 Tenslotte oordeelt de voorzitter dat niet van belang is of de deken het signaal over het optreden van klager kreeg van de rechtbank of van de Officier van Justitie, al dan niet mede namens de rechtbank. Dat daarover mogelijk in eerste instantie misverstand heeft bestaan maakt het handelen van verweerder niet klachtwaardig.

3.8 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 23 augustus 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 augustus 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.