ECLI:NL:TADRAMS:2013:48 Raad van Discipline Amsterdam 12-364A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:48
Datum uitspraak: 07-08-2013
Datum publicatie: 08-08-2013
Zaaknummer(s): 12-364A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten tegen advocaat wederpartij over op het laatste moment indienen verweerschrift, achterhouden van brief en gesteld handelen op eigen initiatief ongegrond.

Beslissing van 7 augustus 2013

in de zaak  12-364 A 

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

Klager,

tegen:

Mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam

Verweerster.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van  13 december 2012 met kenmerk 13-13-0022, door de raad ontvangen op 17 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 12 juni 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaand door zijn vader, alsmede verweerster, bijgestaan door mr. H., advocaat te Amsterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 9 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de door klager op 3 juni ingediende stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1  Verweerster geeft rechtsbijstand aan de ex-partner van klager in een familierechtelijke kwestie. Klager en zijn ex-partner hebben een dochter, die ten tijde van de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft ongeveer vier maanden oud was.

2.2 Klager entameerde een voorlopige voorzieningsprocedure tegen zijn ex-partner. In die procedure verzocht hij primair toevertrouwing van de dochter van partijen aan hemzelf en subsidiair vaststelling van een omgangsregeling. De zitting in de zaak vond plaats op 21 augustus 2012 om 9.30 uur.

2.3  Op de middag voor de zitting heeft verweerster een verweerschrift tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken met diverse producties ingediend.

2.4 De ex-partner van klager beschuldigt klager van sexueel misbruik van de dochter van partijen. In het verweerschrift heeft verweerster onder meer de volgende passages opgenomen: “De vrouw heeft de man meermalen betrapt met het verrichten van onzedelijke handelingen en gedrag jegens [dochter]. De vrouw heeft de man betrapt liggend op de grond met zijn gezicht naar de slapende [dochter] gericht met zijn geslachtsdeel uit zijn broek; bij de televisie met de mond van [dochter] tegen zijn open geritste kruis gedrukt; op zijn knieën voor [dochter] gebukt met twee poppetjes seksuele handelingen aan het verrichten; de man valt op hele jonge vrouwen (minderjarige meisjes) en zit geregeld op zulke porno sites”.

2.5 In een volgend punt van het verweerschrift schrijft verweerster: (…)“Het enkele feit dat de geneesheer heeft verklaard dat er geen sporen zijn van seksueel misbruik laat vorenstaande onverlet. De vrouw maakt zich ernstige zorgen temeer het seksuele misbruik van de man niet is te bewijzen (….)”

2.6 Met de “verklaring van de geneesheer” refereert verweerster aan een brief van een kinderarts d.d. 5 juli 2013 waarover zij wel beschikte maar die niet door haar ter gelegenheid van de voorlopige voorziening in geding is gebracht. In die brief schrijft de kinderarts onder meer: “(….) geen verdenking op daadwerkelijk sexueel misbruik bij moeder” en (….) “[klager] werd in een vroeg stadium door mij geinformeerd over mijn bevindingen en hij gaf mij toestemming voor vervolgonderzoek”.

2.7 Eén dag na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van klager heropening van de zitting verzocht naar aanleiding van de alsnog door klager op de middag na de zitting ontvangen brief van de kinderarts. Dit verzoek is niet gehonoreerd.

2.8 Bij beschikking d.d. 12 september 2012 heeft de Voorzieningenrechter [dochter] toevertrouwd aan de ex-partner van klager en een beperkte omgangsregeling tussen [dochter] en klager vastgesteld. Daarnaast vraagt de rechter aan de Raad voor de Kinderbescherming om te rapporteren.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)  het verweerschrift in de door klager geëntameerde voorlopige voorzieningsprocedure extreem laat in te dienen;

b)   een door klager essentieel geachte brief van 5 juli 2012 van de kinderarts achter te houden voor de rechter en voor klager;

c)  op eigen initiatief en zonder overleg met de ex-echtgenote de zaak aan te pakken en te behandelen waarbij klager van mening is dat verweerster onacceptabel gedrag heeft vertoond en dan met name over de ethiek van het beroep.

4 BEOORDELING

4.1 De raad overweegt als volgt. Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van  haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goeddunkt.

4.2 Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Zij kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daar een redelijk doel mee wordt gediend. De raad zal het handelen van verweerster aan deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a

4.3  Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt. De zitting in de voorlopige voorzieningsprocedure vond plaats op 21 augustus in de ochtend en verweerster heeft het verweerschrift op de middag daarvoor ingediend. Verweerster heeft aangevoerd dat zij daarbij het procesreglement echtscheiding alsmede art. 821 Rv heeft gerespecteerd. Verweerster heeft verder nog aangevoerd dat de late indiening van het verweerschrift niet betekent dat klager zich niet op het verweer heeft kunnen voorbereiden omdat hij al bekend was met de beschuldiging van zijn sexueel misbruik die zijn ex-partner had geuit. Klager heeft niet weersproken dat die beschuldigingen inderdaad al eerder zijn geuit. Uit de brief van de kinderarts valt af te leiden dat deze beschuldigingen inderdaad eerder ter sprake zijn gekomen.

4.4 Het verweer treft doel. Hoezeer het ook kan gebeuren dat een wederpartij zich overvallen voelt door een laat ingediend verweer, de wet staat indiening op deze wijze toe, waarbij van belang is dat het gaat om een snelle procedure die tot een tijdelijke ordemaatregel leidt. De aard van deze procedure brengt mee dat tot op het laatste moment stukken kunnen worden ingediend. Klachtonderdeel a zal ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad als volgt. Verweerster erkent de brief van de kinderarts in bezit te hebben gehad en deze niet in geding te hebben gebracht. Klager heeft de brief later ontvangen, en leest daarin dat de arts  op basis van lichamelijk onderzoek en naar aanleiding van bevraging van de ex-partner van klager geen bewijs van resp. verdenking van sexueel misbruik heeft gevonden resp. geconstateerd. Gezien de ontlastende strekking van die brief is het begrijpelijk dat klager die brief in geding gebracht had willen zien, er van uitgaande dat hij zelf – zoals hij stelt – (nog) niet over die brief beschikte.

4.6 Verweerster heeft echter aangevoerd dat zij veronderstelde dat klager wel over de brief beschikte zodat hij de brief desgewenst zelf in geding had kunnen brengen. Voor de veronderstelling dat klager op de hoogte was of had kunnen zijn vindt de raad een aanknopingspunt in de betreffende brief: de kinderarts schrijft dat hij klager in een vroeg stadium heeft geïnformeerd over zijn bevindingen. De raad overweegt dat verweerster op die grond redelijkerwijs kon veronderstellen dat klager de brief kende of had kunnen kennen. In die omstandigheden kon verweerster op goede gronden menen dat het al dan niet in geding brengen van de brief op de weg van klager was komen te liggen. Dit wordt niet anders doordat nadien is gebleken dat klager moeite heeft gehad daadwerkelijk een kopie van de brief te ontvangen. Klachtonderdeel b zal ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c

4.7 Aan klachtonderdeel c legt klager de stelling ten grondslag dat verweerster eigenmachtig optreedt, door zonder overleg met de ex-partner van klager een koers uit te zetten. Daartegenover heeft verweerster aangevoerd dat zij geregeld overleg heeft gehad met haar cliënte en samen met haar de strategie heeft bepaald. Bovendien geniet verweerster nog steeds het vertrouwen van de ex-partner en heeft deze niet dezelfde klacht geuit.

4.8 De raad overweegt dat het aan de ex-partner van klager is voorbehouden te klagen over optreden van verweerster tegen de zin of in strijd met het belang van de ex-partner. Ook dit verweer treft doel, klachtonderdeel c wordt ongegrond verklaard.

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. A. de Groot, H. Kaaij, M. Pannevis, L.D.H. Hamer, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 augustus 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 7 augustus 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-      klager

-      verweerder

-      de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

              -      de deken van de Orden van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl