ECLI:NL:TADRAMS:2013:38 Raad van Discipline Amsterdam 13-011A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:38
Datum uitspraak: 24-07-2013
Datum publicatie: 25-07-2013
Zaaknummer(s): 13-011A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Advocaat heeft contact gezocht met door klager aangezegde getuige. Strijd met gedragsregel 16. Klacht gegrond, maatregel van waarschuwing.

Beslissing van 24 juli 2013

in de zaak 13-011A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 januari 2013 met kenmerk 1112-592, door de raad ontvangen op 15 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 mei 2013 in aanwezigheid van partijen. Verweerder werd bijgestaan door mr. H.K. Schrama, advocaat te Amsterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 21, genoemd in de brief van de  deken;

- de stukken genoemd in het proces-verbaal van de behandeling.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager staat zijn cliënt bij in verband met een pensioenaanspraak op HG International B.V. (hierna: “HG International”), althans op de cliënten van verweerder. Cliënten van verweerder waren in de periode van januari 2006 tot januari 2009 enig aandeelhouder in HG International. De H. was in die periode bestuurder van HG International en is dat nog steeds. Hij is tevens één van de personen die de aandelen in HG International in januari 2009 hebben gekocht.

2.3 Op 31 oktober 2011 heeft klager bij de rechtbank Haarlem een verzoek ingediend strekkende tot het mogen houden van een voorlopig getuigenverhoor. Bij het verzoekschrift zijn vijf personen aan de zijde van de cliënt van klager als getuigen opgegeven, waaronder De H..

2.4 Bij beschikking van 29 februari 2012 heeft de rechtbank Haarlem het voorlopig getuigenverhoor bevolen.

2.5 Klager heeft op 9 maart 2012 van De H. vernomen dat verweerder contact met hem had opgenomen met het verzoek om op 14 maart 2012 bij verweerder op kantoor de zaak te komen bespreken.

2.6 Bij brief van 10 maart 2012 heeft klager getracht verweerder te weerhouden van dit gesprek. Klager heeft verweerder verzocht hem uiterlijk op 12 maart 2012 te bevestigen dat hij niet met de door klager aangekondigde getuigen in contact zal treden. Verweerder heeft niet aan dit verzoek voldaan.

2.7 Bij brief, die door de deken per fax op 12 maart 2012 is ontvangen, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. De deken heeft verweerder in een telefoongesprek op 14 maart 2012 aangeraden om een gesprek met De H. uit te stellen tot na het getuigenverhoor.

2.8 Op 14 maart 2012 heeft niettemin de geplande bespreking tussen verweerder en De H. plaatsgevonden.

2.9 Bij brief van 30 mei 2012 heeft verweerder De H. aansprakelijk gesteld voor de schade die zijn cliënten lijden in het geval de vordering van de cliënt van klager zou worden toegewezen. In dat geval zou De H. onder meer garanties hebben geschonden.

2.10 Het door klager geëntameerde voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 6 juni 2012.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder contact heeft gezocht met de reeds door klager voor een voorlopig getuigenverhoor aangezegde getuige, De H. Verweerder heeft daarmee gedragsregel 16 overtreden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat sprake is van klachtwaardig handelen. Verweerder meent dat de uitzonderingsbepaling van gedragsregel 16 lid 3 van toepassing is, nu de aangezegde getuige De H. in een bijzondere relatie staat tot de cliënten van verweerder. Die bijzondere relatie vloeit ten eerste voort uit het feit dat De H. bestuurder was van HG International in de periode dat de cliënten van verweerder aandelen hielden in die vennootschap. De cliënten van verweerder hebben om die reden ook reeds contact met De H. gezocht over de vordering van de cliënt van klager voordat De H. als getuige was aangezegd. Zij hebben hem toen om informatie verzocht over de vermeende vordering en deze vordering met hem besproken om meer inzicht te krijgen in de kwestie. Voorts hebben zij wellicht een vordering op De H. ingeval de vordering van de cliënt van klager wordt toegewezen. Ten slotte meent verweerder dat sprake is van een bijzondere relatie, omdat zijn cliënten wellicht een vordering op HG International hebben en De H. bestuurder is van deze vennootschap. Gelet op deze bijzondere relatie meent verweerder dat hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door met De H. te spreken, nadat De H. als getuige was aangezegd door klager. Gedragsregel 16 verzet zich volgens verweerder niet tegen het sturen van een brief of een aansprakelijkstelling aan een door de wederpartij aangezegde getuige. De brief van 30 mei 2012 is daarom ook niet in strijd met die gedragsregel.

4.2 Verweerder voert tevens aan dat het hem, ook indien geen bijzondere relatie zou bestaan als bedoeld in gedragsregel 16 lid 3, vrij stond om met De H. te spreken. Verweerder diende immers de positie van zijn cliënten jegens De H. en HG International in kaart te brengen. Op De H. hadden zijn cliënten onder omstandigheden immers een vordering. Verweerder diende het belang van zijn cliënten door met De H. te spreken.

4.3 Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat gesteld noch gebleken is dat De H. beïnvloed is door het gesprek dat verweerder met hem heeft gevoerd, zodat de kennelijke strekking van gedragsregel 16 niet in het geding is geweest.

5 BEOORDELING

5.1 Met betrekking tot de reikwijdte van de klacht wordt het volgende overwogen. Tijdens de in deze zaak gehouden mondelinge behandeling heeft verweerder aangevoerd dat hij de klacht niet aldus heeft opgevat dat deze tevens zag op het versturen van de aansprakelijkstelling door verweerder aan De H.. Verweerder heeft verzocht om dit deel van de klacht buiten beschouwing te laten. De raad gaat aan dit verzoek voorbij. Klager heeft er immers geen misverstand over laten bestaan dat zijn klacht mede inhoudt dat verweerder De H. bij brief van 30 mei 2012 namens zijn cliënten aansprakelijk heeft gesteld, hetgeen onder meer valt af te leiden uit de brief van klager van 20 september 2012 aan de deken. De deken heeft bij brief van 25 oktober 2012 verweerder ook nog nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld om op dit onderdeel van de klacht te reageren, wat verweerder overigens ook heeft gedaan (zie bijvoorbeeld p. 85, onderaan, van het dossier). De raad is dan ook van oordeel dat de klacht eveneens ziet op het versturen van de aansprakelijkstelling door verweerder aan De H..

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is gedragsregel 16, inhoudende dat de advocaat personen die door de wederpartij als getuigen zijn aangezegd of kennelijk zullen worden aangezegd, vóór het verhoor niet mag horen, tenzij het gaat om de eigen cliënt (als getuige) of personen in dienst van of in een bijzondere relatie staande tot de eigen cliënt.

5.3 Voor de vraag of de bespreking op 14 maart met De H. toelaatbaar was, moet worden beoordeeld of de aangezegde getuige De H. op dat moment in een bijzondere relatie tot de cliënten van verweerder stond.

5.4 Tot 2009 was wellicht sprake van een dergelijke, bijzondere relatie tussen De H. en de cliënten van verweerder. In de periode van januari 2006 tot januari 2009 waren de cliënten van verweerder immers aandeelhouders van de vennootschap waarvan De H. bestuurder was. Of in het verleden tussen partijen een bijzondere relatie heeft bestaan speelt echter geen rol bij de beoordeling of in strijd met gedragsregel 16 is gehandeld. De bijzondere relatie dient te bestaan op het moment dat het bestreden contact door de advocaat met de aangezegde getuige – in dit geval het gesprek op 14 maart 2012 – plaatsvindt. Als al een bijzondere relatie tussen partijen heeft bestaan, dan is deze naar het oordeel van de raad geëindigd met de verkoop van de aandelen in de vennootschap door de cliënten van verweerder. De omstandigheid dat er nog contact is geweest tussen de cliënten van verweerder en De H. na de verkoop van de aandelen doch voordat het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is ingediend, waarbij ook over de aanspraken van de cliënt van klager is gesproken, maakt niet dat er opnieuw een bijzondere relatie is ontstaan tussen de cliënten van verweerder en De H. 

5.5 Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, De H. thans nog bestuurder is van HG International en uit dien hoofde cliënten kon informeren is evenmin voldoende voor het aannemen van een bijzondere relatie.

5.6 Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij, ook indien er geen bijzondere relatie bestond, contact mocht zoeken met De H. vanwege het feit dat hij hem namens zijn cliënten aansprakelijk diende te stellen. Verweerder heeft echter de aansprakelijkstelling niet aangevoerd als reden voor het gesprek met De H., naar eigen zeggen zag het gesprek alleen op het verkrijgen van achtergrondinformatie, zodat ook dit verweer faalt.

5.7 De raad is dan ook van oordeel dat de cliënten van verweerder op 14 maart 2012 niet in een bijzondere relatie, in de zin van gedragsregel 16 lid 3, stonden tot de door klager aangezegde getuige. Het voeren van het gesprek met De H. was dan ook niet toelaatbaar.

5.8 Aangaande de aansprakelijkstelling die verweerder bij brief van 30 mei 2012 aan De H. heeft gestuurd oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting geen toelichting kunnen geven op de timing van het versturen van deze brief, enkele dagen voor het aangezegde getuigenverhoor, en heeft met name niet kunnen uitleggen waarom de aansprakelijkstelling niet kon wachten tot na het getuigenverhoor. De aansprakelijkstelling wordt gedaan voor het geval de vordering van de cliënt van klager zal worden toegewezen. De brief kan, gezien de inhoud en de timing ervan, dan ook niet anders worden opgevat dan als een poging om De H. als getuige te intimideren en diens getuigenis te beïnvloeden. Dat maakt de verzending van die brief op dat moment tot een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit geldt te meer nu de klacht van klager tegen verweerder over het gesprek van 14 maart 2012 al liep toen verweerder de aansprakelijkstelling verstuurde en de deken hem dat gesprek al had ontraden. Deze omstandigheden hadden voor verweerder te meer een reden moeten zijn zich terughoudend op te stellen in het contact met De H. en hem niet enkele dagen voor het getuigenverhoor aansprakelijk te stellen voor het geval de vordering van de cliënt van klager zou worden toegewezen.  Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.9 Het verweer dat De H. niet beïnvloed is door het gesprek of de aansprakelijkstelling, zodat de strekking van de gedragsregel niet in het geding is geweest, gaat niet op. Reeds het hebben van contact met dan wel het versturen van een intimiderende brief aan een door de wederpartij aangezegde getuige is niet toegestaan. De vraag of die getuige daardoor daadwerkelijk is beïnvloed is niet van belang.

5.10 Het voorgaande brengt mee dat verweerder een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij voor het aangezegde voorlopig getuigenverhoor van De H. een bespreking met hem heeft gehad en hem enkele dagen voor het getuigenverhoor bij brief aansprakelijk heeft gesteld. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de gegrond bevonden klacht in de zaak tegen verweerder acht de raad de hierna te noemen maatregel ten aanzien van hem passend en geboden.

6.2 Het vorengaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, E.C. Gelok, leden, bijgestaan door mr.  C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl