ECLI:NL:TADRAMS:2013:34 Raad van Discipline Amsterdam 13-168A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:34
Datum uitspraak: 08-07-2013
Datum publicatie: 18-07-2013
Zaaknummer(s): 13-168A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht, ingediend 14 jaar na advocatuurlijk handelen, is kennelijk niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop.

Beslissing van 8 juli 2013

in de zaak 13-168A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 juni 2013 met kenmerk 4013-0472, door de raad ontvangen op 20 juni 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Het betreft een klacht tegen de eigen (voormalige) advocaat. Klaagster heeft verweerder ingeschakeld in verband met de door haar ex-echtgenoot jegens haar (en haar vennootschappen) aanhangig gemaakte procedure, terzake van de beëindiging van een samenwerkingsverband tussen de vennootschappen van beide partijen. Op 7 juli 1999 is eindvonnis gewezen in deze procedure. Klaagster heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit eindvonnis.

1.3 Klaagster heeft verweerder op 18 januari 2002 aansprakelijk gesteld, welke aansprakelijkheid door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweer op 22 juli 2002 is afgewezen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster onjuist heeft voorgelicht over de inhoud van het eindvonnis van 7 juli 1999. Op basis van deze onjuiste voorlichting heeft klaagster besloten geen hoger beroep in te stellen. Klaagster stelt dat, wanneer zij wel juist was voorgelicht door verweerder, zij wel hoger beroep had ingesteld.

2.2 Klaagster heeft bij brief van 26 maart 2013 de klacht ter kennis van de deken gebracht.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert ontvankelijkheidsverweer, vanwege het lange tijdsverloop tussen de handelwijze waar de klacht op ziet en de indiening van de klacht. Voorts verwijst verweerder naar het inhoudelijke verweer, op grond waarvan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar civiele aansprakelijkheid jegens klaagster heeft afgewezen.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst dient de voorzitter na te gaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat bij de beoordeling van een klacht over advocatuurlijk handelen in het verleden twee belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.

4.2 Gezien de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven is er bijna 14 jaar verstreken sinds de handelwijze van verweerder waar de klacht op ziet. Voorts is ruim 11 jaar verstreken sinds de civiele aansprakelijkstelling door klaagster (bij brief van een nieuwe advocaat) aan het adres van verweerder.

4.3 Voor dit tijdsverloop zijn geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. Daar komt nog bij, dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om feiten vast te stellen en ook verweerder zich specifiek beroept op het feit dat hij door het tijdsverloop in zijn verdediging is geschaad.

4.4 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, hetgeen leidt tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 8 juli 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.