ECLI:NL:TADRAMS:2013:31 Raad van Discipline Amsterdam 13-171Overijssel

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:31
Datum uitspraak: 18-07-2013
Datum publicatie: 18-07-2013
Zaaknummer(s): 13-171Overijssel
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van 18 juli 2013

in de zaak 13-171 Overijssel

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de griffier van het Hof van Discipline van 25 juni 2013, door de raad ontvangen op 27 juni 2013, almede van de daarbij gevoegde beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 25 juni jl., waarin de raad van discipline in het ressort Amsterdam is aangewezen voor de behandeling van de klacht, als omschreven in de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 28 mei 2013 (met kenmerk 1112/111) en in de stukken als vermeld in de, in die brief opgenomen, inventarislijst.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager rechtsbijstand verleend in een beroepsaansprakelijkheidszaak tegen mr. E. Mr. E. heeft in 1995, als juridisch medewerker bij een bureau voor rechtshulp, klager bijgestaan in een ontbindingsprocedure tussen klager en zijn toenmalige werkgever. Volgens klager heeft mr. E. een beroepsfout gemaakt tijdens deze ontbindingsprocedure, waardoor hij aanzienlijke (pensioen)schade lijdt.

1.3 Diverse opvolgende advocaten hebben namens klager de verjaring van de vordering op mr. E. gestuit. Eén van deze advocaten heeft in 2007 in een advies aan klager melding gemaakt van een brief van klager aan mr. E. van 5 juli 1995 met daarin een melding van zijn mogelijke schade. Nadien heeft klager zich tot verweerder gewend. Achteraf is gebleken dat genoemde brief niet bestaat.

1.4 In 2008 heeft verweerder, namens klager, mr. E. gedagvaard tot vergoeding van de door de beroepsfout veroorzaakte schade. Klagers vorderingen zijn in twee instanties afgewezen: door de rechtbank in augustus 2009 en door het hof in januari 2011.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij had moeten beseffen dat hij namens klager procedeerde over een door mr. E. gemaakte beroepsfout in de tijd dat mr. E. juridisch medewerker was bij het bureau voor rechtshulp en dus geen advocaat was;

b) hij in de procedure bij de rechtbank melding heeft gemaakt van een brief van klager van 5 juli 1995 aan mr. E., terwijl die brief niet bestaat. In het vonnis van de rechtbank wordt klager op die niet-bestaande brief afgerekend;

c) hij bij aanvang van de procedure heeft aangegeven dat de kosten zouden liggen tussen EUR 5.000 en EUR 10.000 terwijl de uiteindelijke kosten ongeveer EUR 53.000 zijn geweest en het resultaat van de rechtsbijstand nihil is. Ook heeft verweerder aan klager de zaak veel te optimistisch ingeschat. Zodoende heeft verweerder ten aanzien van zowel de omvang van de kosten als de haalbaarheid van de zaak een onjuiste voorstelling van zaken gegeven;

d) hij in strijd met het uitdrukkelijke verzoek van klager het besprekingsverslag van de zitting in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter in 1995 niet heeft willen opvragen.

2.2 Bij e-mail van 16 juli 2012 heeft klager zijn klacht ter kennis van de deken gebracht.

3 BEOORDELING

3.1 De klacht ziet op de wijze waarop verweerder als advocaat de belangen van klager heeft behartigd. Bij de beoordeling van dergelijke klachten staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en bovendien de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2 De voorzitter is van oordeel dat klachtonderdeel a) geen steun vindt in de feiten. De aansprakelijkheid van mr. E in de dagvaarding is immers uitdrukkelijk gebaseerd op zijn handelwijze als medewerker van een bureau voor rechtshulp. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b), dat ziet op het feit dat verweerder abusievelijk in de dagvaarding een brief aan mr. E. van 5 juli 1995 heeft genoemd, oordeelt de voorzitter dat deze handelwijze niet tot gevolg heeft dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken. Nog daargelaten de vraag of de uiteindelijke uitkomst van de procedure daardoor is beïnvloed, is gebleken dat verweerder zulks kennelijk gedaan heeft op basis van een brief van mr. B. (een voorgaande advocaat van klager) aan klager van 8 februari 2007.  Nadat de fout  ontdekt was heeft verweerder direct processuele maatregelen genomen om dit te herstellen, zowel in eerste instantie als in hoger beroep.

3.4 Of het abusievelijk noemen van de brief in de dagvaarding als een beroepsfout gekwalificeerd zou moet worden is bovendien niet aan de tuchtrechter om te beoordelen, maar aan de civiele rechter. Tuchtrechtelijke consequenties heeft het in elk geval niet. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

3.5 Klachtonderdeel c) kent twee onderdelen: de kosteninschatting en de proceskanseninschatting die verweerder bij aanvang van zijn bijstand heeft gemaakt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder van het eerste deel van dit klachtonderdeel heeft klager zijn stelling omtrent de door verweerder gemaakte kosteninschatting tussen EUR 5.000 en 10.000 niet aannemelijk kunnen maken. De door verweerder in rekening gebrachte kosten bedragen bijna EUR 40.000. Verweerder heeft gesteld dat hij regelmatig tussentijds heeft gedeclareerd. Zelfs al zou verweerder bij aanvang een lage inschatting van de kosten hebben gegeven, dan heeft klager door de tussentijdse declaraties zelf kunnen constateren dat het volgens hem bij aanvang ingeschatte bedrag al snel overschreden werd.

3.6 Het tweede deel van klachtonderdeel c) ziet op de, volgens klager, te optimistische inschatting van zijn verweerder van klagers proceskansen. Uit de bij het klachtdossier gevoegde selectie van brieven van verweerder aan klager, blijkt echter dat verweerder klager wel degelijk gewezen heeft op de risico's van de procedure. De volgens klager gestelde mededelingen stroken derhalve niet met hetgeen verweerder destijds, in ieder geval schriftelijk, daarover heeft geadviseerd. Dit deel van het klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag. Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat het enkele feit dat klagers vorderingen tegen mr. E. in twee instanties zijn afgewezen niet meebrengt dat verweerder zijn proceskansen te rooskleurig heeft voorgesteld en daarmee een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.

3.7 Klachtonderdeel c) is daarom in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

3.8 Klachtonderdeel d) stuit af op de hiervoor onder 3.1 genoemde beleidsvrijheid van de advocaat, die maakt dat hij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid moet bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Het stond verweerder daarom, binnen de grenzen als eveneens in 3.1 beschreven, vrij om niet op alle verzoeken van klager in te gaan. Daarom is ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond. 

3.9 Uit het voorgaande volgt dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 18 juli 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.