ECLI:NL:TADRAMS:2013:232 Raad van Discipline Amsterdam R. 4289/13.196a

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:232
Datum uitspraak: 18-09-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4289/13.196a
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht heeft geen betrekking op het optreden van verweerder als advocaat maar uitsluitend op zijn optreden in hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Uit het dossier blijkt dat verweerder naar aanleiding van de klacht van klagers een onderzoek op basis van hoor en wederhoor heeft verricht. Vervolgens heeft hij klagers binnen twee weken na aanvang van de klacht bericht. De omstandigheid dat het oordeel van verweerder klagers niet welgevallig is of (mogelijk) onjuist wordt geacht maakt zijn handelen nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder iets heeft gedaan of nagelaten wat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klacht kennelijk ongegrond.  

 De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 1 september 2013 met kenmerk K086 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klagers zijn van 1 januari 2002 tot en met 5 februari 2008 cliënten geweest van de heer S., h.o.d.n. T, Assurantiën BV. Tegen deze tussenpersoon is aangifte gedaan wegens oplichting en valsheid in geschrifte. Klagers hebben daarbij de mogelijkheid gekregen zich als slachtoffer te voegen in de strafrechtelijke procedure.

1.2 De heer S. is bij vonnis van 29 april 2010 veroordeeld. De benadeelde partijen, waaronder klagers, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding. Om die reden wilden klagers  een civiele procedure te starten tegen de heer S..

1.3 Bij brief van 29 juli 2010 heeft de Officier van Justitie aan klagers medegedeeld dat hij het ten tijde van de aanhouding van de heer S,op diens banksaldi en diverse goederen gelegde conservatoire beslag tot 30 augustus 2010 zal laten liggen om benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen (ook) conservatoir beslag te leggen op de onder het beslag liggende saldi en goederen.

1.4 Naar aanleiding van deze brief van de Officier van Justitie hebben klagers zich tot het kantoor van verweerder gewend. Op 20 augustus 2010 vond een intakegesprek plaats met een kantoorgenoot van verweerder, mr. Z. Tijdens dit gesprek is de mogelijkheid voor het leggen van conservatoir beslag besproken. Bij brief van dezelfde datum heeft mr. Z. aan klagers een opdrachtbevestiging gestuurd voor “juridische bijstand inzake het geschil met S,”.

1.5 Op 27 augustus 2010 heeft mr. Z. de Officier van Justitie een brief gezonden en daarin verzocht om een afschrift van het gehele strafvonnis d.d. 29 juli 2010. Kopie daarvan is aan klagers gestuurd.

1.6 Op 2 september 2010 hebben klagers aan mr. Z. de slachtoffermotiveringen toegezonden en op 22 september 2010 hebben klagers de voegingsformulieren op het kantoor van mr. Z. afgegeven.

1.7 Op 26 november 2010 heeft klaagster aan mr. Z. verzocht haar de stand van zaken te berichten. Een reactie bleef uit. Ook op een tweede verzoek d.d. 12 december 2010 heeft mr. Z. niet gereageerd.

1.8 Klagers ontvingen eind januari 2011 bericht dat hun dossier zou worden overgenomen door een kantoorgenote van mr. Z., mr. R.

1.9 Bij brief van 14 maart 2011 hebben klagers mrs. Z. en R. aansprakelijk gesteld voor de door hen in de periode van 20 augustus 2010 tot en met 1 maart 2011 geleden schade.

1.10 Verweerder is opgetreden als klachtfunctionaris naar aanleiding van door klagers tegen mrs. Z. en R. ingediende klachten. Verweerder heeft klagers in die hoedanigheid bij brief van 29 maart 2011 gemotiveerd op de hoogte gesteld dat hij geen termen aanwezig acht om de klacht gegrond te verklaren.

1.11 Bij brief van 6 april 2011 hebben klagers uitvoerig op het standpunt van verweerder gereageerd en hem verzocht de zaak aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar voor te leggen. Verweerder heeft dat bij brief van 28 april 2011 gedaan.

1.12 Bij brief van 7 maart 2013 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerder. 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder onjuiste conclusies heeft getrokken uit de reacties van mr. Z en mr. R. naar aanleiding van de klachten van klagers.

3. BEOORDELING

3.1 De klacht heeft geen betrekking op het optreden van verweerder als advocaat maar uitsluitend op zijn optreden in hoedanigheid van klachtenfunctionaris. De hoofdregel is dat uitsluitend het optreden als advocaat onder tuchtrechtelijke controle staat. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien de advocaat in zijn optreden in een andere hoedanigheid geacht moeten worden zich te hebben schuldig gemaakt aan handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Uit het dossier blijkt dat verweerder naar aanleiding van de klacht van klagers een onderzoek op basis van hoor en wederhoor heeft verricht. Vervolgens heeft hij klagers binnen twee weken na aanvang van de klacht bericht. De omstandigheid dat het oordeel van verweerder klagers niet welgevallig is of (mogelijk) onjuist wordt geacht maakt zijn handelen nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder iets heeft gedaan of nagelaten wat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3.2 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

- Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C van der Sanden, griffier op 18 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.