ECLI:NL:TADRAMS:2013:220 Raad van Discipline Amsterdam 05-234A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:220
Datum uitspraak: 17-12-2013
Datum publicatie: 18-12-2013
Zaaknummer(s): 05-234A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat dat deze i) een vonnis niet tijdig heeft doorgestuurd, ii) geen mededeling heeft gedaan van ontvangen derdengelden en deze niet direct heeft doorgestort, iii) tekort is geschoten in de dienstverlening en iv) klager niet voldoende heeft betaald voor diens werkzaamheden. Klachtonderdeel iv) is tardief en daarom niet-ontvankelijk. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

Beslissing van 17 december 2013

in de zaak 05-234A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 augustus 2005 met kenmerk 0405-239K, door de raad ontvangen op 25 augustus 2005, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Op 26 december 2006 is de klacht ter zitting van de raad behandeld. Op die zitting kwamen partijen overeen dat verweerder gelden die hij ingevolge een toewijzend vonnis van 1 december 2004 aan klager onder zich had zou overmaken naar de rekening van de deken en dat de deken voor afhandeling en uitbetaling van het bedrag zorg zou dragen. In afwachting van onderzoek door de deken naar overige klachten die klager in nadere stukken van na 23 augustus 2005 had geuit, is de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden. De zaak is door de raad voor nadere instructie naar de deken terugverwezen.

1.3 In de periode tussen 26 december 2006 en 22 november 2011 is het onderzoek van de deken meermaals aangehouden vanwege privéomstandigheden van klager.

1.4 Bij brief aan de raad van 22 november 2011 met kenmerk 0405-239K, door de raad ontvangen op 24 november 2011, heeft de deken de klacht wederom ter kennis van de raad gebracht.

1.5 De behandeling van de klacht bij de raad is onder meer vanwege privéomstandigheden van klager, op diens verzoek, voor onbepaalde tijd aangehouden.

1.6 Bij brieven van 9 en 24 oktober 2013 heeft klager verzocht de aangekondigde zitting van 28 oktober 2013 uit te stellen, omdat hij daarbij vanwege gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn.

1.7 Bij brief van 25 oktober 2013 heeft verweerder aan de raad meegedeeld dat hij vanwege gezondheidsproblemen niet op de aangekondigde zitting van 28 oktober 2013 aanwezig kon zijn. Verweerder heeft daarbij tevens te kennen gegeven dat hij niets had toe te voegen aan hetgeen hij tijdens de eerdere zitting heeft gemeld en overigens uit het dossier blijkt.

1.8 De klacht is zonder hoorzitting door de raad behandeld.

1.9 De raad heeft kennisgenomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken 1 tot en met 29 van de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede van de in §1.4 bedoelde brief van de deken aan de raad, met inbegrip van de stukken 1 tot en met 27 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager en diens voormalige zakenpartner, mevrouw G., bijgestaan in een geschil met de heer H. vanwege door hen verrichte verbouwingswerkzaamheden. Voorts heeft verweerder klager bijgestaan in een procedure tegen zijn voormalige partner mevrouw X.

2.3 Bij vonnis van 1 december 2004 betreffende het geschil met de heer H. is de vordering van klager toegewezen en is de heer H. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.246,79, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 juli 2001 tot aan de voldoening. In rechtsoverweging 4.3 van dat vonnis  is het volgende overwogen:

“[de heer H.] erkent dat voor de werkzaamheden van [mevrouw G.] betaald moet worden, zodat de rechtbank ervan zal uitgaan dat de bedragen die [mevrouw G.] vordert behoren tot de vordering van [klager]. Voor zover bedragen zouden worden toegewezen die aan [mevrouw G.] toebehoren is het aan [klager] om met haar af te rekenen. Immers, [klager] heeft [mevrouw G.] ter uitvoering van de werkzaamheden ingeschakeld.”

2.4 Bij brief van 1 december 2004 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven aan klager:

“Bijgaand doe ik je toekomen het inmiddels gewezen vonnis (…). Ik verzocht de advocaat van [de heer H.] zijn cliënt te bewegen tot betaling van het bewuste bedrag.

(…)_

Ik verzoek je even contact met mij te willen opnemen ter afwikkeling van deze kwestie. (…)”

2.5 Bij faxbericht van 1 december 2004 heeft verweerder onder meer het volgende aan de advocaat van de heer H. geschreven:

“Aannemende dat ook U inmiddels kennis heeft genomen van het vonnis d.d. 1 dezer in opgemelde kwestie verzoek ik Uw cliënt het verschuldigde te weten – thans – € 8.813,17 binnen nu en een week cq. onverwijld na wachttijd over te maken op mijn derdengeldrekening (…)”

2.6 Bij faxbericht van 6 januari 2005 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven aan klager:

“Op 29 december jl. schreef ik je onder meer cq. met name in verband met brief/aanzegging van de Raad voor Rechtsbijstand. Deze brief zond ik je per gewone post en per fax.

Tot op heden mocht ik terzake nog geen adequate reactie ontvangen (…)

Ik verzoek je thans met de meeste spoed cq. per omgaande voor de verzochte aanvullende gegevens zorg te dragen, bij gebreke waarvan er vanuit wordt gegaan dat je niet op basis van een toevoeging wilt/kunt procederen.

Voorts herhaal ik nog wat andere – eveneens eerder bij herhaling gestelde – vragen cq. opmerkingen:

(…)

5. Bespreking – ook in het licht van het vorenstaande – van de financiën, waaronder te begrijpen de afwikkeling van de zaak [tegen de heer H.]”

2.7 Bij brief van 29 december 2004 heeft verweerder onder meer het volgende schreven aan klager:

“Tot mijn verbazing mocht ik niets van je te vernemen op mijn faxen aan jou van 7 resp. 14 december inzake [mevrouw X.], nog vreemd genoeg op mijn brief d.d. 1 december jl. inzake [de heer H.].”

2.8 Bij brief van 14 januari 2005 heeft de advocaat van de heer H. onder meer het volgende aan klager geschreven:

“In antwoord op uw brief van 11 januari jl. kan ik u meedelen dat cliënt mij heeft verzekerd al enige tijd geleden volledig aan het vonnis van de rechtbank te hebben voldaan. Daarmee is de afhandeling wat mij betreft voltooid.

Voor de goede orde stuur ik een kopie van uw brief en een kopie van de onderhavige brief aan [verweerder], ter kennisneming.”

2.9 Bij brief van 23 maart 2005 heeft de deken onder meer het volgende geschreven aan klager en verweerder:

“[Klager] en [mevrouw G.] zullen het in het vonnis genoemde bedrag onderling moeten verdelen. Eerst na gelijkluidende instructie van [klager] en [mevrouw G.] kan [verweerder] overgaan tot uitbetaling van het onder hem berustende bedrag.”

2.10 Bij brief met bijlagen van 11 april 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat deze:

a) klager, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet tijdig heeft geïnformeerd over het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2004;

b) is tekortgeschoten bij de afwikkeling van voormeld vonnis van 1 december 2004, door klager niet te informeren over de ontvangst van het door de wederpartij verschuldigde bedrag en door dat vervolgens niet aan klager over te maken;

c) is tekortgeschoten in diens bijstand in een procedure tegen zijn voormalige partner mevrouw H.;

d) onvoldoende heeft betaald voor werkzaamheden die klager in 2002 ten behoeve van verweerder heeft verricht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft het vonnis van 1 december 2004 bij brief van gelijke datum aan klager toegestuurd met het verzoek contact op te nemen over de afwikkeling van de kwestie. Tegelijkertijd heeft hij de wederpartij aangeschreven met het verzoek het op basis van het vonnis verschuldigde bedrag over te maken op zijn derdengeldrekening. Hij heeft klager niet bericht dat de wederpartij het verschuldigde bedrag had voldaan, hetgeen als reden had dat hij klager herhaaldelijk had verzocht contact met hem op te nemen over de financiële afwikkeling van de zaak. Voor wat betreft het niet doorbetalen van het bedrag dat werd ontvangen van klagers wederpartij merkt verweerder op dat hij dit bedrag gelet op het vonnis van 1 december 2004 niet zonder meer aan klager kon overmaken, aangezien nog een verdeling met mevrouw G. – eveneens zijn cliënte – noodzakelijk was.

5 BEOORDELING

5.1 Het dekenonderzoek heeft geen betrekking gehad op klachtonderdelen c en d. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen de inleidende klacht uit 2005 en de voortzetting van de behandeling daarvan bij de raad en in aanmerking genomen de door de deken gegeven toelichting op de correspondentie met partijen in de periode maart 2007 tot en met oktober 2011, acht de raad het om proceseconomische redenen niet opportuun de zaak voor wat betreft voormelde klachtonderdelen nogmaals voor nadere instructie naar de deken te verwijzen. 

5.2 De raad wijst het verzoek van klager om uitstel van de (tweede) zitting vanwege diens gezondheidssituatie af. Daarbij neemt hij het hiervoor in § 5.1 beschreven aanzienlijke tijdsverloop in aanmerking, maar ook de omstandigheid dat er gelet op de reden van het verzoek tot uitstel geen concreet uitzicht bestaat op een datum waarop klager wel in staat zal zijn om op een zitting te verschijnen. Honorering van het verzoek zou daarom tot verder uitstel voor onbepaalde tijd leiden. Verder uitstel voor onbepaalde tijd is niet in overeenstemming met een goede procesorde, hetgeen temeer geldt nu verweerder er een gerechtvaardigd belang bij heeft het oordeel van de raad te verkrijgen over inmiddels vele jaren aanhangige klachten over zijn optreden.

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.4 Uit het dossier blijkt niet dat verweerder – zoals in de klacht is gesteld – klager niet tijdig heeft geïnformeerd over het vonnis van 1 december 2004. In het dossier bevinden zich afschriften van twee brieven van verweerder van 1 december 2004 met betrekking tot het vonnis, waarvan één aan klager met het verzoek om contact op te nemen over de verdere afhandeling van de zaak. Er is geen reden om aan te nemen dat laatstbedoelde brief niet door verweerder aan klager is verstuurd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat verweerder meermaals na 1 december 2004, zowel per brief als per fax, aan klager heeft verzocht om contact op te nemen.

5.5 Uit het dossier leidt de raad af dat verweerder de gelden tot betaling waarvan de wederpartij van klager was veroordeeld op 7 december 2004 op zijn derdengeldrekening heeft ontvangen. Niet blijkt van kort daarop volgende correspondentie waarin verweerder de ontvangst van deze gelden schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Hoewel het beter zou zijn geweest als verweerder dit wel zou hebben gedaan, ziet de raad daarin, gelet op boven  omschreven omstandigheden, onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6 Verweerder heeft de van de wederpartij van klager ontvangen gelden, voordat deze in depot zijn gestort onder de deken, zeer lange tijd – in ieder geval tot eind 2006 – op zijn derdengeldrekening laten staan. Gelet op het vonnis van 1 december 2004, waaruit kan worden afgeleid dat mevrouw G. wellicht aanspraak kon maken op de ontvangen gelden, acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerder meende dat het hem niet vrijstond de gelden direct door te storten aan klager. Bovendien heeft de deken in diens brief van 23 maart 2005 het standpunt ingenomen dat verweerder eerst na gelijkluidende instructie van klager en mevrouw G. tot uitbetaling van het bedoelde bedrag zou kunnen overgaan. Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat de handelwijze van verweerder niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat er onvoldoende grond is deze als tuchtrechtelijk verwijtbaar te beoordelen. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Dit klachtonderdeel betreft de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Nu men in redelijkheid van mening kan verschillen wat de beste aanpak van een zaak is, dient de tuchtrechter de kwaliteit van het optreden en van de adviezen van de advocaat met enige terughoudendheid te beoordelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak onjuist is opgetreden of heeft geadviseerd en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

5.8 In het klachtdossier en in hetgeen klager heeft aangevoerd, ziet de raad geen grond voor het oordeel dat het optreden van verweerder in de zaak van klager tegens diens voormalige partner, mevrouw X. – gemeten naar de in voorgaande paragraaf genoemde maatstaf – niet van het vereiste niveau is geweest. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9 In lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, neemt de raad tot uitgangspunt dat het beginsel van rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat, wanneer een cliënt zodanige onvrede heeft met de wijze waarop zijn belangen zijn behartigd dat hij meent daaromtrent een klacht te moeten indienen, deze daarmee niet te lang wacht, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Daarbij dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter wordt getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het voornoemde beginsel van rechtszekerheid. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden moeten worden bepaald.

5.10 In het onderhavige geval is sprake van een ruim tijdsverloop tussen de gewraakte handelingen en het indienen van de klacht. De klacht dateert immers van 2006 en betreft de betaling van werkzaamheden die klager in 2002 ten behoeve van verweerder heeft verricht. In het licht van die omstandigheden is de raad van oordeel dat de klacht voor wat betreft dit onderdeel tardief is en dat het belang van verweerder bij rechtszekerheid zwaarder dient te wegen. Klager dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in klachtonderdeel d.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager in klachtonderdeel d niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen a, b en c ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs M.A. Le Belle, B.J. Sol,

R. Lonterman en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl