ECLI:NL:TADRAMS:2013:186 Raad van Discipline Amsterdam 13-334NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:186
Datum uitspraak: 04-12-2013
Datum publicatie: 10-12-2013
Zaaknummer(s): 13-334NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 4 december 2013

in de zaak 13-334NH

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager

tegen:

De heer mr.

advocaat te

verweerder

De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 6 november 2013, met kenmerk 13-269, door de raad ontvangen op 7 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager was gehuwd met de zuster van verweerder (hierna: de vrouw). Verweerder heeft als advocaat op 9 januari 2012 namens de vrouw bij de rechtbank Den Haag een verzoekschrift voorlopige voorziening ingediend. Het ging om een verzoek tot gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure tussen klager en de vrouw.

1.3 De volgende dag, 10 januari 2012, heeft verweerder de zaak overgedragen aan een andere advocaat, mr. O.

1.4 Bij brief van 16 januari 2012, voor akkoord ondertekend door de advocaat van klager, heeft mr. O de rechtbank bericht dat klager inmiddels met het verzoek akkoord was en heeft mr. O de rechtbank verzocht om de afspraak te bekrachtigen. Dat is gebeurd bij beschikking van 26 januari 2012.

1.5 Bij brief van 10 juli 2013 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland heeft klager zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 a) in een echtscheidingsprocedure voor zijn zuster is opgetreden en de derhalve niet onafhankelijk was. Klager meent dat hij door de beschikking van de rechtbank en door de “onrechtmatige tussenkomst” van verweerder ernstig is benadeeld in zijn rechten en dat hem door list en bedrog de woning is ontnomen.

 b) inbreuk heeft gemaakt op klagers persoonlijke levenssfeer doordat verweerder klager “via de digitale weg heeft gezocht en persoonlijke sites van [klager] heeft bezocht”; daarnaast heeft de vrouw van klager via Facebook vriendschapsverzoeken ontvangen van de partner van verweerder.

3. BEOORDELING

3.1 De voorzitter overweegt met betrekking tot klachtonderdeel a) als volgt. Volgens vaste jurisprudentie is het de primaire taak van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen, dus om partijdig te zijn. De advocaat komt een grote vrijheid toe die belangen te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden ingeperkt ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

3.2 Klager meent dat verweerder niet onafhankelijk tegenover zijn cliënte kan staan omdat zij zijn zuster is. De eis van onafhankelijkheid ten opzichte van de eigen cliënt is een eis die aan een advocaat wordt gesteld in het belang van de cliënt, niet (mede) in het belang van de wederpartij. Dit brengt mee dat de wederpartij, in dit geval klager, niet kan klagen over een eventuele inbreuk op de eis van onafhankelijkheid ten opzichte van de eigen cliënt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline – de hoogste rechtsprekende instantie in het tuchtrecht voor advocaten –  kan slechts degene die een rechtstreeks eigen belang heeft bij zijn klacht in zijn klacht worden ontvangen. Slechts de zuster van verweerder en de deken – deze laatste in het algemeen belang – zouden kunnen klagen over een (vermeend) gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder. Dit alles betekent dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a, voor zover daarin wordt geklaagd over een gebrek aan onafhankelijkheid van verweerder. Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat de stelling van klager dat “het behoort tot de vaste gebruiken dat advocaten niet pleiten voor familieleden tot in de derde graad” en dat klager dus een gedragsregel heeft overtreden, niet opgaat. Een dergelijke gedragsregel voor advocaten bestaat in Nederland niet.

3.3 Ook overigens heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijke normen overtreden. Verweerder heeft een in gebruikelijke termen gevat verzoekschrift ingediend en de dag na indiening daarvan de zaak aan een andere advocaat overgedragen. Het optreden van die advocaat in de zaak is in deze klachtprocedure niet aan de orde. In ieder geval kan verweerder daarvoor niet verantwoordelijk worden gehouden. Er is geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling dat verweerder klagers belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou hebben geschaad.

3.4 De conclusie luidt, dat klachtonderdeel a), voor zover klager daarin al niet kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is.

3.5 Met betrekking tot klachtonderdeel b) overweegt de voorzitter dat het bezoeken van een voor iedereen toegankelijke website, zoals bijvoorbeeld LinkedIn, in beginsel niet klachtwaardig is. Klager heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat in dit geval anders zou zijn. Ook valt niet in te zien hoe verweerder tuchtrechtelijk zou kunnen worden verweten dat de vrouw van klager via Facebook vriendschapsverzoeken heeft ontvangen van de partner van verweerder.

3.6 Ook klachtonderdeel b) zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

3.7 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 4 december 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland .

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.