ECLI:NL:TADRAMS:2013:165 Raad van Discipline Amsterdam 13-133A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:165
Datum uitspraak: 18-11-2013
Datum publicatie: 19-11-2013
Zaaknummer(s): 13-133A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat dat deze i) toegezegde werkzaamheden niet heeft verricht, ii) zich ten onrechte heeft uitgegeven als advocaat, iii) werkzaamheden in rekening heeft gebracht die aantoonbaar niet zijn verricht en iv) één van de klagers in een kwaad daglicht heeft gesteld. Klacht gegrond voor zover aan klagers is voorgehouden dat werkzaamheden zijn verricht terwijl dat niet het geval was en daarvoor is gedeclareerd. Onderdelen ii en iv niet-ontvankelijk omdat het gedragingen betreft die zijn verricht nadat verweerster zich als advocaat heeft laten uitschrijven. Schrapping voor de duur van 12 maanden.

Beslissing van 18 november 2013

in de zaak 13-133A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager sub 1

de heer mr.

klager sub 2

tegen:

mevrouw mr.

voorheen advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 mei 2013 met kenmerk 13-13-0172, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 september 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager sub 1 is curator in de zin van Boek 1 Burgerlijk Wetboek van de heer X (hierna: curandus). Van curandus is in Spanje een aanzienlijk geldbedrag verduisterd door diens voormalig advocaat, de heer K. en een mediator, de heer V. Klager sub 1 heeft zich in verband met die kwestie voor rechtsbijstand gewend tot klager sub 2, advocaat in Nederland, die hem in februari 2011 voor rechtsbijstand in Spanje in contact heeft gebracht met verweerster. Verweerster hield op dat moment (mede) in Spanje kantoor.

2.3 In maart 2011 heeft verweerster de opdracht aanvaard om beslag te leggen op Spaanse vermogensbestanddelen van de heer K. en de heer V. Voorts heeft zij de opdracht aanvaard om een civielrechtelijke en een strafrechtelijke procedure op te starten tegen de heren K. en V., alsmede tegen een tweetal bij de verduistering betrokken bankdirecteuren.

2.4 Klager sub 1 heeft verweerster conform haar verzoek een voorschot van ongeveer € 18.000,- betaald. Daarvan was een bedrag van € 15.000,- bestemd als borg. Verweerster had klager sub 1 meegedeeld dat dit bedrag door haar bij de rechtbank in Spanje moest worden gestort teneinde een beslagprocedure aanhangig te kunnen maken.

2.5 Bij e-mailbericht van 17 maart 2011 heeft verweerster het volgende aan klager sub 2 geschreven:

“Zoals u heeft kunnen zien uit de documentatie hebben wij de Rechter in Benidorm verzocht beslag te leggen op alle onroerende en roerende goederen, zowel op privebankrekeningen en zakelijke bankrekeningen van de bij ons bekende BV’s. (…)

Voorts zijn we bezig met een strafrechtelijke procedure op te starten tegen alle betrokken partijen. Hierin zal ook de bankdirecteur van [naam bank] en [naam bank] in el Albir worden betrokken. Mijn idee is echter om het verzoek tot een strafrechtelijk onderzoek te laten lopen via de RC in Nederland. Dat wil zeggen dat ik de zaak zodanig hier in Spanje zal voorbereiden dat de Nederlandse rechter commissaris betrokken bij het faillissement zijn collega in Spanje (de zogenaamde Juez de Instruccion van Benidorm) zal verzoeken over te gaan tot het strafrechtelijk onderzoek. Deze zaak zal ik u echter panklaar aanleveren, zodat de Spaanse RC precies weet wat hij moet doen. (…)

Zodra ik de documentatie van de Rechtbank in mijn bezit heb zal ik die onmiddellijk naar u doorsturen”.

2.6 Bij e-mailbericht van 11 april 2011 heeft verweerster het volgende aan klager sub 1 geschreven:

“Op dit moment ben ik een strafklacht tegen zowel de heer [K.] alsook de heer [V.] aan het voorbereiden. Het zou mooi zijn als de Nederlandse Rechter Commissaris deze strafklacht kan door geleiden aan zijn Spaanse collega. Ik zal u dan ook de gegevens zo snel mogelijk doen toekomen.”

2.7 Bij e-mail van 7 oktober 2011 heeft verweerster aan klager sub 1 geschreven, voor zover hier van belang:

“De uitspraak van de beslagleggingen komen op dinsdag 15 november as. Maar voor zover ik heb begrepen van de procureur is alles gegrond verklaard. (…)

Ik heb tezamen met mijn collega (…) de strafklacht voorbereid. (…)

Ik moet nu alleen nog van [V.] te horen krijgen wanneer hij met u kan praten. Ik kom daar zo snel mogelijk op terug.”

2.8 Klager heeft bij brief van 13 december 2011 zijn ongenoegen over de werkzaamheden van verweerster geuit. Deze brief is als onbestelbaar retour gekomen.

2.9 Verweerster heeft zich op 3 januari 2012 van het tableau laten schrappen.

2.10 In een e-mailbericht van 12 september 2012 aan klager sub 1 heeft verweerster geschreven, voor zover hier van belang:

“Wij hebben elkaar geruime tijd niet meer gesproken. Inmiddels ben ik echter benaderd vanuit Nederland door zowel klanten als officiële instanties, omdat er nog al wat misstanden blijken te zijn in procedures die [klager sub 2] heeft gevoerd voor diverse klanten waar ook uw naam wordt genoemd. Ik begin nu dan ook pas te begrijpen waarom u wellicht nooit tot betaling van mijn factuur bent overgegaan.”

2.11 Bij brief met bijlagen van 6 november 2012 heeft klager sub 1 zich bij de deken beklaagd over verweerster. Bij brief van 8 maart 2013 heeft klager sub 2 zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) ondanks herhaalde verzoeken en toezeggingen geen werkzaamheden heeft verricht, niet heeft kunnen aantonen dat er beslagen zijn gelegd en evenmin dat er strafklachten zijn ingediend of civiele en strafrechtelijke procedures zijn gestart;

b) zich na 3 januari 2012 ten onrechte als advocaat heeft voorgedaan en werkzaamheden als advocaat heeft gefactureerd;

c) werkzaamheden in rekening heeft gebracht die niet door haar zijn uitgevoerd.

3.2 Klager sub 2 beklaagt zich tevens over de hiervoor, in 2.10 weergegeven passage uit het e-mailbericht van verweerster van 12 september 2012, omdat deze passage feitelijke onjuistheden zou bevatten, onnodig grievend zou zijn en klager sub 2 daarin in een kwaad daglicht zou worden gesteld. Deze klacht wordt in het navolgende aangeduid als klachtonderdeel d.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt dat zij wel degelijk beslagen heeft gelegd op het onroerend goed van de heer K. en daartoe ook een borgsom heeft betaald aan de rechtbank in Benidorm (Spanje). De beslagen troffen echter geen doel vanwege preferente schuldeisers. Over de strafrechtelijke procedure heeft zij uiteindelijk met klagers afgesproken dat deze eerst in Nederland aanhangig zou worden gemaakt, zo stelt verweerster.

4.2 Verweerster betwist dat zij zich na 3 januari 2012 heeft voorgedaan als advocaat.

5 BEOORDELING

Klachtonderdelen b en d

5.1 Verweerster heeft zich op 3 januari 2012 als advocaat laten uitschrijven. Naar vaste jurisprudentie kan een klacht tegen een voormalig advocaat behandeld worden en is deze ontvankelijk zolang het een klacht betreft over gedragingen die de voormalige advocaat heeft verricht toen deze nog advocaat was. Klagers zijn derhalve ontvankelijk in hun klachten voor zover het werkzaamheden en gedragingen van verweerster in de periode tot 3 januari 2012 betreft. Hieruit volgt dat klagers in de klachtonderdelen b en d niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, aangezien deze betrekking hebben op gedragingen van verweerster van na 3 januari 2012.

Klachtonderdeel a

5.2 De raad stelt vast dat verweerster niet in staat is om bewijs over te leggen van een door haar ten behoeve van klagers geïnitieerde beslagprocedure. Zij heeft klagers echter wel voorgehouden dat zij een beslagprocedure was begonnen en heeft klager sub 1 ook een aanzienlijke borgsom laten betalen die volgens haar nodig was om de beslagprocedure te kunnen voeren. Op verzoek van de deken heeft een Spaanstalige advocaat de documenten beoordeeld die verweerster ten bewijze van door haar gelegd beslag aan de deken heeft overgelegd. Uit dat onderzoek is gebleken dat documenten van, althans uittreksels uit het Spaanse onroerendgoedregister, de kamer van koophandel en het register van roerende goederen aan de deken zijn overgelegd. Geen van de door verweerster overgelegde documenten toont aan dat een beslagprocedure bij de rechtbank is gestart. In het licht van de aantijgingen van klagers had het op de weg van verweerster gelegen om bewijs over te leggen dat zij beslagprocedures in Spanje is gestart. Verweerster heeft eerst in deze klachtprocedure de stelling ingenomen dat zij wel beslagen heeft gelegd, maar dat deze geen doel zouden hebben getroffen “vanwege preferente schuldeisers”. Nog daargelaten dat voor deze stelling geen enkel aanknopingspunt is te vinden in de door verweerster met klager gevoerde correspondentie, laat die stelling onverklaard waarom verweerster niet in staat is aan de hand van documenten aan te tonen dat zij een beslagprocedure heeft geëntameerd. Verder heeft verweerster geen bewijs overgelegd van doorbetaling van de door klager sub 1 aan haar betaalde borgsom aan de rechtbank. Onder deze omstandigheden moet de raad het ervoor houden dat verweerster – in strijd met de mededelingen die zij herhaaldelijk aan klagers heeft gedaan – nooit een beslagprocedure is begonnen en dat zij de borg die zij van klager sub 1 heeft ontvangen niet aan de rechtbank heeft betaald.

5.3 Verweerster heeft meermaals aan klagers bericht (zie de in 2.5-2.7 geciteerde e-mailberichten) dat zij een strafrechtelijke procedure tegen de heren K. en V. aan het voorbereiden was. Dat verweerster hiertoe werkzaamheden heeft verricht, blijkt evenwel niet uit het dossier. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel een en ander heeft uitgezocht en dat zij haar werkzaamheden aan de strafklacht eerst zou voortzetten nadat klagers in Nederland aangifte zouden hebben gedaan tegen K. en V. De raad volgt verweerster niet in dit verweer. Verweerster heeft immers in maart 2011 al aangekondigd dat zij de strafzaak “panklaar” zou aanleveren en is daarop in latere correspondentie niet teruggekomen, hoewel klager sub 1 herhaaldelijk naar de stand van zaken heeft geïnformeerd (zo heeft hij bijvoorbeeld bij e-mail van 4 juli 2011 nog aan verweerster gevraagd: “Hoever staat de zaak bij de Rechtbank civiel en strafrechtelijk”). Integendeel, op de verzoeken om een verslag van de stand van zaken heeft verweerster bij e-mail van 7 oktober 2011 geantwoord dat zij “de strafklacht” samen met een collega heeft voorbereid. De raad moet het er op grond van het voorgaande voor houden dat verweerster in strijd met haar toezeggingen en mededelingen aan klagers geen noemenswaardige werkzaamheden ter voorbereiding van de strafklacht heeft verricht. Deze conclusie vindt steun in de declaratie van verweerster van 23 november 2011, die dergelijke werkzaamheden ook niet beschrijft.

5.4 Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan klagers voor te houden dat werkzaamheden zijn verricht, zonder die werkzaamheden daadwerkelijk te hebben verricht. Daarbij komt nog dat klaagster een borgsom van ongeveer € 15.000,- heeft geïncasseerd die – naar moet worden aangenomen – nooit aan de rechtbank is betaald. Dit zijn ernstige feiten, die de integriteit van verweerster betreffen; ook haar financiële integriteit, nu zij de “borgsom” die voor het starten van de beslagprocedure zou zijn vereist tot op heden niet aan klager heeft terugbetaald. Klagers zijn stelselmatig onjuist geïnformeerd door verweerster. Voorts is er gedurende ongeveer een jaar niet of nauwelijks vooruitgang geboekt in de zaak van klagers, die een groot geldelijk belang betreft. De raad stelt in dit verband vast dat ook niet is gebleken dat verweerster enige andere civiele procedure dan een beslagprocedure is begonnen. Verweerster is daarmee ernstig tekortgeschoten in haar functie en taken als advocaat.

5.5 Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel c

5.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de raad ook dit klachtonderdeel gegrond. Verweerster heeft immers aan klager sub 1 werkzaamheden in rekening gebracht waarvan moet worden aangenomen dat ze niet zijn verricht. Zo heeft zij 6 uur à € 200,- in rekening gebracht voor het opstellen van een beslagrekest, zonder dit processtuk over te kunnen leggen en zonder te kunnen aantonen dat dit bij de rechtbank in Benidorm is ingediend. Ook hiermee is verweerster ernstig tekortgeschoten in haar functie en taak als advocaat en heeft zij klachtwaardig gehandeld.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft in meerdere opzichten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld ten opzichte van klagers. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de raad naast hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking dat verweerster niet alleen klagers stelselmatig onjuist heeft geïnformeerd over door haar verrichte werkzaamheden, maar dat zij ook de deken onjuist heeft geïnformeerd over de inhoud van Spaanstalige documenten die zij ten behoeve van het dekenonderzoek als bewijs voor verrichte werkzaamheden in het dekenonderzoek heeft overgelegd. Daarbij komt nog dat aan verweerster in het recente verleden – bij beslissing van deze raad van 8  november 2011, LJN: YA2068 – al een schorsing van zes maanden is opgelegd voor tekortschietende zorg voor de cliënt en  niet-adequate informatievoorziening aan de deken. Er is dus sprake van een patroon. De raad komt daarom tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerster als advocaat de praktijk weer zou gaan uitoefenen en zal daarom een schrapping opleggen. Het feit dat verweerster zich als advocaat heeft laten uitschrijven staat daaraan niet in de weg.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b;

- verklaart klager sub 2 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d;

- verklaart klachtonderdelen a en c gegrond;

- legt op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs E.C. Gelok, J.J. Trap, M.J. Westhoff en M.E. van der Zouw, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan voor wat betreft de niet-ontvankelijk verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl