ECLI:NL:TADRAMS:2013:118 Raad van Discipline Amsterdam 13-132NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:118
Datum uitspraak: 15-10-2013
Datum publicatie: 16-10-2013
Zaaknummer(s): 13-132NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over onvoldoende uitleg, slechte bereikbaarheid en uitleg over consequenties dwangsommen. Toevoegingsperikelen. Klacht ongegrond.

Beslissing van  15 oktober 2013

in de zaak 13-132NH

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

Mevrouw mr.

Advocaat te

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 mei 2013 met kenmerk td/md/700, door de raad ontvangen op 21 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 augustus 2013. Klaagster is met bericht niet verschenen; verweerster is verschenen, bijgestaan door mr. H.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad, van de stukken, genummerd 1 t/m 18 op de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de nagezonden brief van klaagster van 18 augustus 2013.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klaagster was verwikkeld in diverse procedures, voortvloeiend uit haar echtscheiding. Verweerster trad op als (opvolgend) advocaat.

2.3 Toen klaagster nog rechtsbijstand genoot van de voorganger van verweerster, is klaagster in kort geding veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling tussen hun zoon en haar ex-echtgenoot . In hoger beroep is de zaak aangehouden na overeenstemming over enerzijds het nakomen van de omgangsregeling en anderzijds het vervallen van de dwangsommen, die inmiddels waren opgelopen tot het maximum van € 10.000,--.

2.4 De ex-echtgenoot van klaagster heeft naar aanleiding van het niet nakomen van de omgangsregeling beslag gelegd bij klaagster, eerst op inkomen en later op banksaldo waarop – even daarvoor – een persoonsgebonden budget (PGB) was gestort voor hun zoon.

2.5 Vervolgens heeft verweerster klaagster rechtsbijstand gegeven inzake een nieuw kort geding strekkende tot nakoming van de omgangsregeling waarbij de ex-echtgenoot om toepassing van lijfsdwang had verzocht.

2.6 Daarnaast heeft verweerster klaagster rechtsbijstand gegeven in een kort geding procedure strekkende tot schorsing van de executie. Klaagster was inmiddels gaan samenwonen met een nieuwe partner en had een te hoog verzamelinkomen zodat de aangevraagde toevoeging is afgewezen, ook na een peiljaarverlegging.

2.7 Het gerechtshof Amsterdam heeft het kort geding vonnis tot nakoming van de omgangsregeling bekrachtigd. Verweerster heeft klaagster daarop bij brief van 22 februari 2012 gewezen op het risico van het verbeuren van dwangsommen en op het risico van een nieuwe procedure waarbij de ex-echtgenoot van klaagster lijfsdwang zou kunnen vorderen. In een latere procedure is ook daadwerkelijk lijfsdwang gevorderd.

2.8 Voor de werkzaamheden is door het kantoor van verweerster in totaal           € 1.734,54 in rekening gebracht.

2.9 Uit een opgave van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat op naam van verweerster vier toevoegingen zijn afgegeven betreffende procedures over verweer tegen lijfsdwang, wijziging omgangsregeling, hoger beroep omgangsregeling en een verzoek ondercuratelestelling. Twee aangevraagde toevoegingen die betrekking hebben op een schuld aan een bank en een executiegeschil zijn afgewezen.

2.10 Bij brief van 27 augustus 2012 heeft klaagster zich bij verweerster beklaagd, gevolgd door de klacht bij de deken op 2 november 2012. Klaagster had zich inmiddels gewend tot een nieuwe advocaat voor verdere rechtsbijstand.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zeer slecht bereikbaar te zijn door cursussen, vakantie en ziekte en niet of niet adequaat te reageren op vragen van klaagster;

b) geen nieuwe toevoeging aan te vragen, hoewel zij daar – wegens vermindering van inkomsten – wel voor in aanmerking zou komen;

c) er niet op te wijzen bij doorverwijzing door het Juridisch Loket (hierna genoemd: “diagnoserapport”) een korting van € 50 zou kunnen worden verkregen op de eigen bijdrage;

d) dat klaagster genoodzaakt is geweest zich te wenden tot opvolgend advocaten als gevolg waarvan opnieuw eigen bijdragen verschuldigd zijn geworden.

4 BEOORDELING

Ad klacht onderdeel a:

4.1 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling van klaagster dat zij slecht bereikbaar was en niet adequaat reageerde. Verweerster heeft daarbij gewezen op de urenspecificatie waaruit blijkt dat regelmatig telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster, dat verweerster een brief heeft gestuurd aan klaagster en dat er een bespreking heeft plaatsgevonden, terwijl ook kantoorgenoten van verweerster met klaagster hebben gecorrespondeerd en getelefoneerd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting kan de raad niet tot de conclusie komen dat verweerster onvoldoende adequaat op vragen van klaagster heeft gereageerd. De raad constateert dat daarnaast nog tussen verweerster en klaagster een bespreking heeft plaatsgevonden op 9 juni 2011. Verweerster heeft meermalen bevestigingen gestuurd over de juridische verplichtingen die voor klaagster zijn ontstaan en de consequenties van het niet nakomen van die verplichtingen. Het is de raad niet gebleken dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt van de wijze waarop zij met klaagster heeft gecommuniceerd.. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

4.2 In haar toelichting op de klacht maakt klaagster nog enige specifieke verwijten die samenhangen met de verplichting van de advocaat om de cliënt adequaat in te lichten over zijn rechtspositie. Het gaat daarbij in het bijzonder om de gevolgen van het verschuldigd worden van dwangsommen. De raad constateert dat verweerster onder meer met de mail van 6 juni 2011 en per brief van 14 augustus 2012 heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet nakomen van de opgelegde omgangsregeling tussen haar ex-partner en hun zoon. Ook heeft verweerster brieven en mails van de advocaat van klaagsters wederpartij doorgestuurd waaruit van de executiedreiging blijkt. Het komt de raad voor dat de schade als gevolg van de geëxecuteerde dwangsommen, hoezeer dat klaagster en haar gezin ook moet hebben geraakt, primair het gevolg is van het niet geven van gehoor aan rechterlijke uitspraken die op straffe van een dwangsom moeten worden nagekomen.

Ad klachtonderdeel b:

4.3 Verweerster heeft klaagster op basis van toevoegingen bijgestaan. Verweerster heeft klaagster onder meer bij brief van 28 februari 2012 uitleg gegeven over de verschuldigdheid van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage en griffierechten. Het is de raad niet gebleken dat het totaal aan openstaande bedragen ad € 1.734,54 bestaat uit andere posten dan de verschuldigde eigen bijdragen en de verschotten. Klaagster klaagt er voorts specifiek over dat een toevoeging is afgewezen omdat haar inkomen zou zijn gedaald. Daartegenover heeft verweerster gesteld dat tegen die afwijzing is opgekomen door middel van een peiljaarverlegging. Echter ook die aanvraag is afgewezen. Vervolgens heeft verweerster voorgesteld om die toevoeging in te trekken en op grond van een nieuwe berekening een nieuwe toevoeging aan te vragen. Het een en ander heeft verweerster in een brief van 28 februari 2012 aan klaagster bericht. Klaagster heeft op die brief echter niet gereageerd. Deze weergave van de feiten is door klaagster niet betwist. De raad ziet in de  handelwijze van verweerster geen klachtwaardig handelen temeer niet nu klaagster niet heeft betwist dat verweerster geen declaratie heeft gestuurd voor werkzaamheden in de zaak waarvoor de toevoeging was afgewezen. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c:

4.4 In de kern verwijt klaagster verweerster dat haar eigen bijdragen € 50 per toevoeging lager hadden kunnen zijn als klaagster was gewezen op de mogelijkheid een diagnoserapport aan te vragen bij het juridisch loket. Daartegenover heeft verweerster gesteld dat klaagster al sinds 2008 cliënte was bij haar kantoor en dat het vermoedelijk niet de bedoeling is geweest om cliënten voor zaken die voortkomen uit een reeds bestaand geschil ook voor deze korting in aanmerking te brengen. De raad is met verweerster eens dat de korting niet bedoeld is voor bestaande cliënten voor wie in een bestaand geschil een nieuwe toevoeging nodig is. In de door klaagster voorgestane handelwijze zou er oneigenlijk gebruik worden gemaakt van die subsidieregeling. Verweerster heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij daaraan niet meewerkt. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op dit punt is dan ook geen sprake Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d:

4.5 Dit klachtonderdeel is gegrond op de stelling van klaagster dat nieuwe eigen bijdragen verschuldigd zijn als gevolg van het inschakelen van een nieuwe advocaat. De raad kan klaagster hierin niet volgen. Klaagster heeft de stelling van verweerster dat klaagster haar vroeg de lopende procedures in te trekken, waarna verweerster de toevoegingen heeft gedeclareerd, niet betwist. Hieruit volgt dat er op dat moment geen overdraagbare toevoegingen meer waren voor lopende kwesties. Een mogelijke uitzondering hierop is het aangehouden kort geding over de lijfsdwang waaraan verweerster zich heeft onttrokken, echter uit een email van 5 september 2012 van een kantoorgenoot van verweerster blijkt dat daarover advies is gegeven aan klaagster. Het is mogelijk dat de opvolgende advocaten nieuwe toevoegingen hebben aangevraagd en eigen bijdragen in rekening hebben gesteld naar aanleiding van nieuwe geschillen tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, maar die toevoegingen hebben dan hetzij betrekking op een ander rechtsbelang of procedure, dan wel gaat het om de voortzetting van het kort geding waarover klaagster adequaat is ingelicht. Niet gesteld of gebleken is dat verweerster een toevoeging voortijdig heeft gedeclareerd terwijl de werkzaamheden nog niet waren voltooid, of nadat een overnameverzoek was gedaan, zodat een opvolgend advocaat er niet in slaagde de werkzaamheden onder het bereik van dezelfde toevoeging voort te zetten. Derhalve is ook niet gebleken dat hierdoor extra kosten zijn ontstaan voor klaagster. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

4.6 Voor zover klaagster er nog over heeft geklaagd dat verweerster de afspraken die gemaakt zijn in een viergesprek niet op papier zijn gezet en zij verkeerd is geadviseerd over het bankbeslag, waardoor zij nu in de problemen zit, zijn deze klachten ook ongegrond.

4.7 Ten aanzien van het niet vastleggen van afspraken heeft verweerster aangegeven dat er aanvankelijk voor is gekozen om de gemaakte afspraken over de omgang tussen haar ex-echtgenoot en hun zoon niet op papier te zetten ten einde een discussie over diverse punten te vermijden. De advocaten zouden partijen op de afspraken wijzen. Toen bleek dat partijen het, na een tweede viergesprek, niet eens werden over de gemaakte afspraken heeft verweerster de gemaakte afspraken in een e-mail van 27 juni 2012 aan de wederpartij beschreven en een nieuw voorstel gedaan.  Deze niet weersproken handelwijze acht de raad niet onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheden van het geval. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar  handelen kan dan ook niet worden gesproken.

4.8 Ten aanzien van het advies over het bankbeslag heeft verweerster erop gewezen dat zij klaagster heeft geïnformeerd over het risico dat de wederpartij de dwangsommen kon incasseren en haar gewezen op de beslagvrije voet. Ook stelt zij klaagster erop te hebben gewezen dat beslag op haar bankrekening mogelijk was, daarbij was klaagster met een bankbeslag bekend omdat zij dat zelf ook al een keer had gelegd onder haar ex-echtgenoot. Toen bleek dat er beslag was gelegd en daarbij het PGB budget van hun zoon was geraakt heeft verweerster getracht het beslag op te heffen. Haar ex-echtgenoot stelde daar voorwaarden aan waar partijen toen kennelijk niet zijn uitgekomen. Hoewel verweerster zich mogelijk onvoldoende heeft gerealiseerd dat een eventueel beslag ook het PGB budget zou kunnen raken waardoor klaagster in de problemen zou kunnen komen, acht de raad dat enkele feit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij klaagster onjuist heeft geadviseerd. Omdat klaagster ook geen geld had om de rekeningen van verweerster te voldoen hield verweerster er kennelijk rekening mee dat een bankbeslag toch geen doel zou treffen. In het licht van de omstandigheden is dat niet onbegrijpelijk.

4.9 De slotsom is dan ook dat alle klachten ongegrond zijn.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht  in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door: mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, B. Roodveldt, M. Middeldorp en J.H.P. Smeets, leden, bijgestaan door mr.  M.A. Hupkes als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Noord-Holland    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement            Noord-Holland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl