ECLI:NL:TADRAMS:2013:102 Raad van Discipline Amsterdam 13-124A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:102
Datum uitspraak: 24-09-2013
Datum publicatie: 25-09-2013
Zaaknummer(s): 13-124A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat heeft medische stukken aan de werkgever van klager verstrekt, terwijl klager nadrukkelijk had verzocht deze informatie alleen aan de verzekeraar te verstrekken. Verweerder heeft klager tijdens een bespreking bij hem op kantoor onheus bejegend.  Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Beslissing van 24 september 2013

in de zaak 13-124 A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te AMSTERDAM  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 14 mei 2013 met kenmerk GK/AvO, door de raad ontvangen op 16 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juli 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad

- De stukken genummerd 1-29 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 14 mei 2013 behorende inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager als advocaat bijgestaan in een geschil met de gemeente Amsterdam. Verweerder heeft de behandeling van een groot aantal zaken van klager tegen de gemeente van een andere advocaat overgenomen.

2.3 Klager was werkzaam als parkeerwacht bij de dienst Stadstoezicht. Op 2 december 2006 is klager betrokken geweest bij een incident, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn linkerduim. In verband hiermee is klager twee maal geopereerd. Daarnaast zijn er andere incidenten geweest, als gevolg waarvan klager zijn bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar is verloren. Bij klager zijn op enig moment psychische problemen ontstaan.

2.4 Klager heeft zich ziek gemeld. Na twee jaar ziekte is hij ontslagen. Klager heeft een advocaat in de arm genomen omdat hij van mening is dat hij als gevolg van zijn dienstverband bij de dienst Stadstoezicht ziek is geworden. Klager heeft verschillende procedures tegen de dienst Stadstoezicht gevoerd.

2.5 Bij ongedateerde brief heeft klager verweerder medische stukken toegestuurd (p. 75 van het dossier); in deze lijst is een opsomming van twaalf medische documenten opgenomen. Klager beëindigde zijn brief met de volgende passage:

“Beste [verweerder] dit is medisch geheim. Ik verzoek u om de dienst mede te delen dat de stukken die ik aan het dossier wens toe te voegen rechtstreeks aan VGA verzekeringen zal worden toegezonden dat betekend dat de dienst u adres en woonplaats van VGA moet toesturen. Zo als afgesproken indien nodig bij rechtszaak dan kunt u ze wel insturen.”

2.6 Bij e-mailbericht van 31 augustus 2009 heeft verweerder een medewerker van de dienst Stadstoezicht het volgende bericht over de medische stukken:

“(…)

U beweert namelijk dat u alle door mij vanochtend aangehaalde stukken (mijn cliënt beroept zich op medisch beroepsgeheim) wel degelijk bezit (behalve louter een enkel stuk), maar niet aan de stukken (het dossier) heeft toegevoegd voor verzending aan VGA verzekeringen, omdat dit niet van belang zou zijn voor de rechtsvraag: arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een dienstongeval.

(…)

Verder beweert cliënt dat u niet alle stukken heeft en beroept zich op het medisch beroepsgeheim en verzoekt deze stukken separaat aan VGA-verzekeringen op te zenden. U heeft al aangegeven alléén een compleet dossier op te sturen namens Stadstoezicht. Cliënt verzoekt u adres en naam behandelaar van VGA-verzekeringen aan hem door te geven.”

2.7 Bij e-mailbericht van 18 januari 2010 heeft een medewerker van de dienst Stadstoezicht verweerder het volgende bericht:

“Bijgaande brief wordt heden aan Verzekeringsbedrijf gezonden. Alleen de heer [A.] ontvangt de in de brief genoemde set stukken en ander bijlagen. De stukken zijn allemaal bekend bij de raadsman, de heer mr. [verweerder].”

2.8 Op 10 juni 2010 heeft Cunningham Lindsey een rapport uitgebracht aan VGA. Op 25 mei 2010 heeft ten behoeve van het opstellen van het rapport een gesprek plaatsgevonden bij klager thuis. Deze afspraak werd namens Cunningham Lindsey aan verweerder bevestigd bij brief van 8 april 2010:

“Met betrekking tot bovengenoemde aangelegenheid refereer ik aan het telefonisch contact met mijn secretaresse van heden. Daarbij is afgesproken dat wij uw cliënt een bezoek zullen brengen op dinsdag 25 mei a.s. om 10.00 uur. Zonder tegenbericht zie ik u dan (…).”

Over de totstandkoming van die afspraak is op p. 2 van het rapport het volgende opgenomen:

“Met [verweerder] werd een afspraak gemaakt voor een gezamenlijk bezoek aan zijn cliënt op 25 mei 2010. Een afschrift van bevestigingsbrief aan de belangenbehartiger treft u hierbij als bijlage 1 aan.

Ten tijde van mijn bezoek bleek, dat [verweerder] niet aanwezig was. In bijzijn van [klager] heb ik vervolgens contact gehad met [verweerder] die mij vertelde, dat hij een en ander verkeerd had begrepen en er vanuit was gegaan dat een bespreking bij zijn cliënt thuis zou plaatsvinden zonder zijn aanwezigheid.”

Verderop op p. 2 van het rapport is het volgende opgenomen:

“Ter informatie kan ik nog opmerken, dat er in ieder geval sprake is van een tweetal evenementen:

- een evenement op 20 augustus 2003, waarbij [klager] betrokken is geraakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden als parkeerwachter. Betrokkene zou door iemand geslagen zijn.

- een evenement op 2 december 2006 waarbij wederom [klager] als parkeerwachter betrokken is geraakt en aangifte heeft gedaan van mishandeling. Hij heeft toen letsel opgelopen aan zijn duim van zijn linkerhand.

Als gevolg van dit alles vertelt [klager] psychische klachten te hebben opgelopen.”

2.9 Op 14 januari 2011 zou een bespreking plaatsvinden bij verweerder op kantoor met klager en een aantal vertegenwoordigers van VGA. Klagers en verweerders lezing over de gebeurtenissen voorafgaand aan die bespreking verschillen. Klager heeft zich laten vergezellen door zijn psychotherapeut, X. Over de gebeurtenissen voorafgaand aan de bespreking heeft X in een brief aan klager het volgende verklaard:

“[Verweerder] had u gevraagd een half uur eerder te komen en ik zou een half uur later komen. U was die dag ruim op tijd aanwezig en stond nog buiten, u had aangebeld en hij deed niet open en nam zijn telefoon niet op. U zei dat u hem achter het raam zag staan. Ik heb aangebeld en via de intercom vroeg hij mij wie ik was en zei dat hij mij niet had uitgenodigd. Ik heb uitgelegd via de intercom dat ik als ondersteuning meekwam met [klager]. Hij heeft open gedaan en stond boven aan de trap, ik liep op hem af en gaf hem een hand en stelde mij voor als [X], psychotherapeut van [klager]. Hij zei mij te moeten fouilleren en daar had ik geen bezwaar tegen. [Verweerder] maakte een zeer gespannen indruk op mij. Hij wilde mij alleen spreken, waarop ik u, mijn cliënt, heb gevraagd of dit accoord was en u stemde er mee in. [Verweerder] besprak zijn vrees voor escalatie met u, dat hij u een patiënt vond en dat hij hard voor u gewerkt heeft en dat u het niet aan hem over wilde laten. Waarop ik heb gezegd dat het belangrijk is om naar cliënt, u, te luisteren en uw wens om bij de feiten te blijven, dat ik u al langer behandel en sprak mijn vertrouwen uit dat het gesprek dan goed zou verlopen. Toen [verweerder] weer op de gang kwam uitte u zich tegenover [verweerder] verontwaardigd dat u een half uur eerder moest komen en dat hij niet open deed. [Verweerder] reageerde hierop erg kwaad en schreeuwde terug dat hij vast zat in het verkeer, waarop ik ertussen probeerde te komen om het te sussen. Dat lukte niet, [verweerder] schreeuwde naar cliënt dat hij “op moest rotten” en eruit moest. (…)”

2.10 Verweerder heeft klager bij brief van 14 januari 2011 het volgende laten weten:

“Door uw psychische toestand en uw wijze van communiceren kan ik niet langer optimaal uw belangen behartigen, hetgeen mij spijt.

Ik heb altijd het beste met u voorgehad en naar eer en geweten zo goed mogelijk uw zaak (overigens complex) behartigd.”

2.11 Bij brief van 30 december 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een afwachtende houding heeft aangenomen, gebrekkig communiceert en is afgeweken van uitgezette lijnen;

b) het medisch dossier van klager aan de werkgever van klager heeft verstrekt.

c) klager onheus heeft bejegend.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft bestreden dat hij een afwachtende houding heeft aangenomen en gebrekkig zou communiceren. Over het medisch dossier, waarop klachtonderdeel b ziet, heeft verweerder naar voren gebracht dat hij geen medisch dossier bezit. Volgens verweerder heeft hij in zijn dossier een enkel briefje van een psycholoog of een behandelend arts over de medische indicatie van klager, maar dat is iets anders dan dat verweerder separaat het totale medische dossier in bezit zou hebben.

4.2 Klachtonderdeel c heeft betrekking op de gang van zaken voorafgaand aan de bespreking bij verweerder op kantoor op 14 januari 2011. Klager had bij verweerder aangekondigd zijn therapeut te willen meenemen naar de bespreking. Verweerder vond dat niet zo’n goed idee. De therapeut heeft vervolgens zelf telefonisch contact opgenomen met verweerder, in welk gesprek verweerder wederom heeft meegedeeld dat hij liever had dat de therapeut niet bij de bespreking aanwezig zou zijn. Desalniettemin meldde klager zich in gezelschap van deze therapeut voor de bespreking. Verweerder heeft zich hierover verbaasd en vond dat enigszins brutaal.

4.3 Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat klager op die dag een gespannen indruk op hem maakte, reden waarom verweerder klagers therapeut apart heeft willen spreken; verweerder vroeg de therapeut hoe het met klager ging. Na dit korte oponthoud begon klager wederom te mopperen dat hij niet kon begrijpen dat verweerder iets te laat was voor de voorbespreking. Verweerder heeft klager daarop verzocht op te houden met mopperen en bij de les te blijven aangezien de bespreking zo zou beginnen. Daarop werd klager onverstaanbaar en riep luid dat hij het niet meer pikte en wegging. Vervolgens liep klager snel de trap af, verweerder verwensend en dat hij een klacht in ging dienen bij de deken. Verweerder heeft teruggeroepen dat klager dan maar moest gaan. Het woord oprotten past niet in de vocabulaire van verweerder.

4.4 Over de verklaring van de therapeut van klager die door klager in het geding is gebracht, heeft verweerder gesteld dat de inhoud van deze brief bezijden de waarheid en zeer onvolledig is. Verweerder had dit van een professionele hulpverlener niet verwacht.

5 BEOORDELING

5.1 De raad zal hierna de verschillende klachtonderdelen afzonderlijk bespreken.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Voor zover dit klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder een afwachtende houding heeft aangenomen, slaagt dit klachtonderdeel niet aangezien zulks niet feitelijk niet is komen vast te staan. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder van de uitgezette lijnen is afgeweken.

5.3 Dit klachtonderdeel heeft voorts betrekking op de bespreking met de medewerker van Cunningham Lindsey die bij klager thuis heeft plaatsgevonden en waarbij verweerder niet aanwezig was. Uit het rapport dat van die bijeenkomst is opgemaakt, blijkt dat de afwezigheid van verweerder op een miscommunicatie berust. Niet kan worden gezegd dat verweerder aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4 Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Met betrekking tot het verstrekken van de medische stukken heeft klager verweerder duidelijk gemaakt dat hij ermee kon instemmen dat deze stukken aan VGA zouden worden gestuurd. Klager wilde echter niet dat de stukken aan zijn werkgever, de dienst Stadstoezicht, zouden worden gestuurd (zie p. 75 van het dossier). Verweerder heeft niet, althans niet voldoende betwist, dat hij de medische stukken toch aan de dienst Stadstoezicht heeft gestuurd.

5.6 Het verweer van verweerder tegen dit klachtonderdeel houdt slechts in dat hij geen medisch dossier van klager in zijn bezit heeft. Dat verweer kan evenwel door de raad niet worden gevolgd. Uit de ongedateerde brief van klager (p. 75 van het dossier) blijkt immers dat hij een grote hoeveelheid medische stukken aan verweerder heeft verstrekt; de ontvangst van deze brief met bijlagen heeft verweerder niet betwist. Daarmee staat dus als onvoldoende bestreden in voldoende mate vast dat de lezing van klager – dat verweerder de medische stukken naar Stadstoezicht zijn gestuurd – de juiste is.

5.7 Klachtonderdeel b is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 Dit klachtonderdeel ziet op hetgeen heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011, voorafgaand aan de bespreking met de vertegenwoordigers van de voormalig werkgever van klager. Klager heeft gedetailleerd beschreven wat er tijdens die voorbespreking is gebeurd. Het relaas van klager wordt bevestigd door zijn therapeut die ook bij die voorbespreking aanwezig was. Zij heeft in een brief gedetailleerd verslag gedaan van hetgeen is voorgevallen, waarmee het relaas van klager wordt ondersteund.

5.9 De bezwaren die verweerder heeft aangevoerd tegen de verklaring van de therapeut van klager laat de raad voor wat zij zijn. Niet valt in te zien waarom de therapeut een dergelijke concrete en gedetailleerde verklaring zou verstrekken als de inhoud daarvan niet juist is. De therapeut heeft immers geen enkel belang bij het verstrekken van een onjuiste verklaring. Bovendien heeft verweerder ter zitting van de raad gezegd dat hij erg boos was en dat hij zich niet kan voorstellen dat hij “oprotten” heeft gezegd, maar dat hij misschien “opzouten” heeft gezegd. Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad niet van belang dat de exacte bewoordingen van verweerder worden vastgesteld. De raad meent dat genoegzaam vast is komen te staan dat verweerder klager onheus heeft bejegend, terwijl van hem als advocaat mocht worden verwacht dat hij een dergelijke escalatie zou voorkomen.

5.10 Klachtonderdeel c is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Met betrekking tot de op te leggen maatregel acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen b en c gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. G. Kaaij, mr. M. Middeldorp, mr. B. Roodveldt en mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 september 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan van de ongegronde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en van de gegrond verklaarde klachtonderdelen:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl