ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3503 Raad van Discipline Amsterdam 12-313A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3503
Datum uitspraak: 19-11-2012
Datum publicatie: 20-11-2012
Zaaknummer(s): 12-313A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Asielzaak. Weigering om procedure te starten. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 19 november 2012

in de zaak 12-313A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager,

tegen:

De heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 oktober 2012, met kenmerk 1112-1018, door de raad ontvangen op 19 oktober 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is asielzoeker met de Sierraleoonse nationaliteit. Hij is in diverse vreemdelingrechtelijke procedures bijgestaan door een andere advocaat, mr. H. 

1.3 In een van deze procedures heeft de rechtbank Den Haag op 5 oktober 2007 bepaald dat de IND binnen zes weken na de uitspraak op klagers – in 2004 ingediende – asielaanvraag moest beslissen, onder oplegging van een dwangsom van € 115 per dag voor iedere dag dat de IND hiermee in gebreke zou blijven.

1.4 Op 29 november 2007 heeft de IND een (negatieve) uitspraak op de asielaanvraag gedaan. De in 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag was op dat moment nog niet aan de IND betekend.

1.5 Klager is op 17 december 2009 door het Juridisch Loket naar verweerder verwezen voor een second opinion. Het verwijzingsformulier van het Juridisch Loket vermeldt:

“Er is een uitspraak van oktober 2007 waarin aan de IND dwangsom wordt opgelegd a 115 euro per dag. Cliënt heeft slechts een klein deel hiervan ontvangen. Volgens cliënt heeft hij recht op meer, maar zijn advocaat [mr. H, toevoeging raad] wil hiervoor geen procedure starten. Graag uw advies evt. verdere bijstand

1.6 Verweerder heeft klager op 29 december 2009 uitgenodigd op zijn kantoor, maar klager is toen niet verschenen.

1.7 Blijkens de stukken van het klachtdossier heeft klager zich begin januari 2010 voor bijstand in dezelfde kwestie nog tot een andere advocaat gewend, mr. G. Deze heeft blijkens zijn brief aan mr. H van 28 januari 2010 uitgebreid met klager gesproken over zijn rechtspositie, maar “na een ellenlange scheldkanonnade van cliënt” die dag weer afscheid van hem genomen.

1.8 Op 23 april 2010 heeft verweerder de benodigde stukken van mr. H ontvangen. Vervolgens heeft verweerder op 11 mei 2010 telefonisch met klager gesproken. Klager verbleef op dat moment in detentie in Maastricht op een afdeling psychiatrie. Dezelfde dag heeft verweerder aan mr. H geschreven, dat hij klager in een moeizaam verlopend gesprek had verteld dat hij geen argumenten zag op grond waarvan klager nog recht zou hebben op een schadevergoeding op grond van de beslissing van de rechtbank van 5 oktober 2007. Tot slot deelde verweerder mede het dossier te sluiten.

1.9 Klager heeft verweerder op 3 augustus 2010 een brief gestuurd, waaruit is op te maken dat hij het advies en de uitleg van verweerder niet accepteert.

1.10 Daarop heeft verweerder bij brief van 6 september 2010 geantwoord (in het Engels) dat klagers indruk dat hij nog € 70.000 tegoed had, niet terecht was. Hij heeft klager uitgelegd waarom niet en gezegd dat hij het spijtig vindt dat “this misunderstanding is still your reality”.

1.11 Bij brief aan de deken van 8 augustus 2012, ontvangen door de deken op 15 augustus 2012, heeft klager zich beklaagd over verweerder.

1.12 Klager heeft op 19 juli 2012 tegen voornoemde mr H. een vergelijkbare klacht ingediend. Deze is bij de raad van discipline in behandeling onder nummer 12-312A.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager, ondanks de verwijzing door het Juridisch Loket, niet heeft willen bijstaan bij het innen van de dwangsommen waarop klager op grond van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 oktober 2007 recht meende te hebben.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager in het telefoongesprek van 11 mei 2010 heeft uitgelegd dat klager geen recht meer had op uitbetaling van dwangsommen. De uitspraak uit 2007 was immers door mr. H in overleg met klager voorlopig niet betekend in de hoop op een gunstige beslissing op het asielverzoek. Vervolgens had de IND op 29 november 2007 een – negatieve – beslissing op de aanvraag gegeven. Voor uitbetaling van dwangsommen aan klager was op het moment dat verweerder de zaak onder ogen kreeg dus in elk geval geen grond meer.

3.2 Dit heeft verweerder getracht aan klager uit te leggen. Klager accepteerde deze uitleg echter niet en stuurde verweerder op 3 augustus 2010 bovengenoemde brief op boze toon (“..a traitor lawyer like you..”, “.. you are a white racist lawyer..” etc). 

4 BEOORDELING

4.1 Met betrekking tot de klacht overweegt de voorzitter als volgt. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in overleg met de cliënt, moet bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij kan een advocaat niet verplicht worden om een opdracht aan te nemen die hij onhaalbaar acht. Het is immers ook de taak van een advocaat zijn cliënt te behoeden voor kansloze procedures. De advocaat moet dit dan wel goed uitleggen aan zijn cliënt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat en waarom hij meende dat klager geen recht had op uitbetaling van dwangsommen. De voorzitter kan verweerder volgen in dit betoog en is van oordeel dat verweerder niet kennelijk onjuist heeft geadviseerd. Nu de IND op 29 november 2007 een beslissing op de aanvraag heeft gegeven en de uitspraak van 5 oktober 2007 op dat moment nog niet aan de IND was betekend (omdat mr. H daartoe op dat moment nog niet was overgegaan), zijn er geen dwangsommen door de IND verbeurd op grond van deze uitspraak. 

4.3 Ook heeft verweerder blijkens het dossier naar het oordeel van de voorzitter voldoende geprobeerd om klager zijn standpunt uit te leggen.

4.4 Bij klager bestaat, ten slotte, kennelijk het idee dat de verwijzing door het Juridisch Loket verweerder verplichtte om een procedure tot inning van de dwangsommen te starten. Dit is echter niet juist. Een advocaat kan, als gezegd, niet verplicht worden om een naar zijn oordeel kansloze procedure te starten.

4.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 19 november 2012.   

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.