ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3492 Raad van Discipline Amsterdam 6300

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3492
Datum uitspraak: 17-09-2012
Datum publicatie: 17-11-2012
Zaaknummer(s): 6300
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt aan deken dat hij informatie die hij in een andere klachtzaak had verkregen, niet aan klager (advocaat en betrokken in een verwante klachtzaak) ter beschikking stelde. Standpunt verweerder niet ongerechtvaardigd; klacht ongegrond.

Beslissing van 17 september 2012

in de zaak 6300

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 22 december 2011, onder nummer 11-46, aan partijen toegezonden op 22 december 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof van 18 juni 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 juli 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat deze geweigerd heeft aan hem in een tegen zijn voormalige patroon mr. W. aangespannen klachtzaak aan hem informatie te verschaffen over in een andere door verweerder behandelde klachtzaak tegen mr. W.  overgelegde verklaringen en hem die verklaringen zelf ter beschikking te stellen. Tevens verwijt klager verweerder dat deze in zijn brief aan de Raad van Discipline waarbij hij de klacht van klager ter kennis van de raad heeft gebracht, niet over die verklaringen heeft gesproken. Klager meent dat de deken niet van hem kon verlangen die verklaringen zelf bij de andere klaagster op te vragen.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Verweerder heeft de aan de verwijten ten grondslag gelegde feiten niet weersproken - zodat die als vaststaand worden aangenomen - doch heeft gewezen op de hem als deken toekomende vrijheid in de inrichting van het onderzoek naar de klacht.

4.2    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – in casu als deken – blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.3    In het onderhavige geval is noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder zich in zijn functie van deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt die maakt dat hem terecht bovenomschreven verwijt kan worden gemaakt. Het ging in de desbetreffende klachtzaak met name om een spotprent van klager die in het bezit van mr. W. was gekomen. In de bedoelde andere klachtzaak, die bij de deken was ingediend door een stagiaire van het voormalig kantoor van klager, had deze stagiaire klager daarover ingelicht. Zij zou een verklaring ter zake op schrift hebben gesteld die zich in haar klachtdossier zou bevinden. Klager heeft niet bestreden dat hij zelf de beschikking over de verklaring van deze klaagster had kunnen krijgen en hij heeft erkend een foto van een kopie van de prent te hebben gezien. Die omstandigheden maken duidelijk dat, als klager deze verklaring en prent al nodig had voor de onderbouwing van zijn klacht tegen mr. W., hij zelf actie had kunnen ondernemen. Aannemelijk is voorts dat klager zelf in staat was van een en ander tijdig melding te maken aan de raad. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder tegenover klager gehouden was om ter completering van het onderzoek  de bedoelde verklaring en prent aan klager ter beschikking te stellen of daarvan aan de raad melding te maken, zijn niet aannemelijk gemaakt. Gelet op een en ander is het standpunt van verweerder om uit een ander klachtdossier geen gegevens te betrekken niet ongerechtvaardigd.    

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 22 december 2011, gegeven onder nummer 11-46.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, W.A.M. van Schendel en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2012.