ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3403 Raad van Discipline Amsterdam 12-200A + 12-201A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3403
Datum uitspraak: 30-10-2012
Datum publicatie: 30-10-2012
Zaaknummer(s): 12-200A + 12-201A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Gegrond dekenbezwaar. Geen afrekening na beëindiging rechtsbijstand. Zonder rechtsgrond en onder voorwendsel bedrag onder zich houden. Niet reageren op verzoeken oud-cliënt om afrekening. Niet reageren op vragen en verzoeken van deken. Samenhang met 12.146A/147A, 12-148A, 12-202A/203A, 12-206A en 12-212A/213A. Schrapping.

 Beslissing van 30 oktober 2012

in de zaak 12-200A

naar aanleiding van de klacht van

de heer

p/a mr.

en in de zaak 12-201A

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 26 juni 2012 met kenmerk 1112687, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2012, in aanwezigheid van de deken en mrs. H.J.Th. Biemond en S. Burmeister, leden van de Raad van Toezicht Amsterdam. Klager en verweerder zijn, elk met voorafgaand bericht, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken alsmede de daarbij gevoegde inventarislijst en stukken en tevens de e-mail van mr. Maes, de Belgische advocaat van klager, aan de raad van 10 augustus 2012 (met bijlagen).

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager was gedetineerd in België en is tijdens een verlof voortvluchtig geworden. Nadien is hij in Nederland opgepakt. De Belgische autoriteiten hebben een uitleveringsverzoek ten aanzien van hem gedaan. Klager heeft de rechtsbijstand van verweerder ingeroepen in zijn verweer tegen het uitleveringsverzoek.

2.3 De familie van klager heeft verweerder een bedrag van EUR 15.000 betaald voor de rechtsbijstand, terwijl nadien EUR 9.000 is betaald. Dat laatste bedrag is betaald door een vennootschap waarin klager belangen had. Nederland heeft aan het uitleveringsverzoek voldaan en klager zit zijn gevangenisstraf inmiddels weer in België uit.

2.4 De Belgische advocaat van klager heeft op 9 november 2011 verweerder verzocht om toezending van het (Nederlandse) dossier, alsmede om een afrekening van zijn honorarium door middel van een specificatie van de verrichte werkzaamheden en retournering van het nog resterende saldo van het betaalde voorschot van EUR 15.000.

2.5 Ook vroeg de Belgische advocaat om terugbetaling van EUR 9.000, welk bedrag volgens klager aan verweerder zou zijn overgemaakt om aan de Nederlandse autoriteiten aan te tonen dat klager over voldoende financiële middelen beschikte om in Nederland te blijven. Op 18 november 2011 is een rappel gezonden, evenals op 5 december 2011.

2.6 In een brief van 2 januari 2012 heeft de Belgische advocaat aan verweerder geschreven dat, naar hij had vernomen, de zakenpartner van klager contact met het kantoor van verweerder had gehad over terugstorting van het bedrag van EUR 9.000. De Belgische advocaat verzocht verweerder in deze brief echter het bedrag van EUR 9.000 op zijn derdengeldenrekening te boeken in plaats van aan de zakenpartner te overhandigen.

2.7 Bij brief van 23 januari 2012 herhaalde de Belgische advocaat het verzoek van klager tot terugbetaling van EUR 9.000. In een fax van 24 januari 2012 schreef verweerder aan de Belgische advocaat dat hij met klager gesproken had en met hem was overeengekomen dat hij nog een kwestie voor hem in Nederland zou behartigen en het bedrag van EUR 9.000 onder verweerder kon blijven. Per kerende fax heeft de Belgische advocaat verweerder bericht dat klager niet wenste dat verweerder hem verder bijstond in de in Nederland spelende zaak en heeft de Belgische advocaat tevens het verzoek tot terugbetaling van EUR 9.000 herhaald. Op 27 januari 2012 rappelleerde de Belgische advocaat verweerder. Op 30 januari 2012 liet de secretaresse van verweerder de Belgische advocaat weten dat verweerder tot en met 6 februari 2012 in het buitenland zou verblijven en hem daarna zou berichten.

2.8 Op 13 februari 2012 heeft de Belgische advocaat opnieuw een rappel gestuurd. Op 16 april 2012 heeft de Antwerpse stafhouder (het Belgische equivalent van de deken) op verzoek van de Belgische advocaat contact opgenomen met de deken, met het verzoek te interveniëren. Bij brief van 18 april 2012 heeft de deken verweerder aangeschreven, met het verzoek te reageren op de klacht van klager. Bij brief van 9 mei 2012 aan de deken schreef de secretaresse van verweerder dat verweerder wegens drukke werkzaamheden hem later die week zou berichten. Bij brief van 14 mei 2012 verzocht de secretaresse van verweerder de deken nog enig uitstel te verlenen. De deken heeft verweerder bij brief van 22 mei 2012 een laatste uitstel gegeven voor een reactie, tot 5 juni 2012. Bij brief van 6 juni 2012 liet de secretaresse van verweerder de deken weten dat hij vanwege een ziekenhuisopname van zijn dochter de deken op 7 juni 2012 zou berichten. Nadien heeft de deken niet meer vernomen van verweerder, reden waarom hij bij brief van 18 juni 2012 aan zowel verweerder als de Antwerpse stafhouder (ten behoeve van klager en diens Belgische advocaat) heeft laten weten de klacht door te leiden aan de raad van discipline en deze te laten vergezellen van een dekenbezwaar.

2.9 Op 10 augustus 2012 heeft de Belgische advocaat van klager de raad van discipline laten weten in de klacht te volharden en nog geen reactie te hebben ontvangen van verweerder op de eerdere correspondentie.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij weigert in te gaan op de verzoeken van klager om tot afrekening te komen van het door klager aan verweerder betaalde voorschot van EUR 15.000 op basis van een declaratie en tijdverantwoording;

b) hij klager heeft bewogen tot betaling van een aanvullend bedrag van EUR 9.000, onder het voorwendsel dat dit noodzakelijk was om aan de Nederlandse rechter aan te tonen dat klager over voldoende financiële middelen beschikte om zich in Nederland te vestigen;

c) hij niet of nauwelijks gereageerd heeft op verzoeken namens klager om te komen tot een duidelijke afrekening van het door hem betaalde voorschot van EUR 15.000 en om de onmiddellijke terugstorting van het bedrag van EUR 9.000.

d) hij op 24 januari 2012 heeft aangekondigd het door hem ontvangen bedrag van EUR 9.000 onder zich te zullen houden omdat hij op 23 januari 2012 met klager telefonisch overeen zou zijn gekomen dat hij nog een kwestie voor hem in Nederland zou behartigen, terwijl er volgens klager geen sprake was van een dergelijke opdracht van hemzelf, dan wel van de aan hem gelieerde vennootschap. Daardoor heeft verweerder zich op leugenachtige wijze gelden van klager toegeëigend.

4 BEZWAAR

4.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek door de deken, door het onderzoek te vertragen en vervolgens in weerwil van eigen toezeggingen in het geheel niet te reageren op informatieverzoeken van de deken.

5 VERWEER

5.1 Verweerder heeft tijdens het klachtonderzoek niet inhoudelijk gereageerd op de klachtonderdelen en de diverse verwijten dus niet weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht en het bezwaar is verweerder niet verschenen.

6 BEOORDELING

6.1 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen neemt de raad tot uitgangspunt dat de gedragsregels voor advocaten strikte voorschriften bevatten voor de financiële aspecten van de rechtsbijstand. De ratio van deze voorschriften is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

6.2 Zo schrijft gedragsregel 23 advocaten voor om nauwgezetheid en zorgvuldigheid te betrachten in financiële aangelegenheden. Gedragsregel 25 bevat de voorschriften over het opstellen van declaraties. Lid 4 van deze gedragsregel bepaalt dat de advocaat een ontvangen voorschot in de declaratie dient te vermelden en waar nodig moet verrekenen. Op grond van gedragsregel 26 dient een advocaat bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop hij zal declareren.

Ad klachtonderdeel a)

6.3 Dit klachtonderdeel ziet op het nalaten van verweerder om tot een afrekening te komen van het door klager betaalde voorschot van EUR 15.000, op basis van een urenspecificatie en een declaratie van zijn honorarium.

6.4 Bij gebreke van een schriftelijke opdrachtbevestiging van verweerder is onduidelijk welke werkzaamheden verweerder voor klager zou verrichten ten verwere tegen het uitleveringsverzoek en wat de kans van slagen van deze werkzaamheden zou zijn. Zonder een dergelijke toelichting en gelet op de door verweerder niet weersproken stelling van klagers Belgische advocaat dat verweerder in Nederland slechts zeer beperkte rechtsbijstand kon leveren, acht de raad het aannemelijk dat een (aanzienlijk) deel van het ontvangen voorschot na het opmaken van een declaratie met urenspecificatie aan klager terugbetaald moet worden.

6.5 De raad constateert dat het klachtdossier geen urenspecificatie of declaratie van verweerder voor zijn bijstand aan klager bevat. Verweerder heeft niet betwist dat hij heeft nagelaten een urenspecificatie en declaratie te verstrekken. Het nalaten van verweerder staat daarmee vast. Dit nalaten is tuchtrechtelijk laakbaar, zodat klachtonderdeel a) gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

6.6 Klachtonderdeel b) betreft het verwijt van klager dat verweerder hem heeft bewogen naast het voorschot van EUR 15.000, een (naar de raad begrijpt) depot van EUR 9.000 onder verweerder te storten. Aan de hand van dit depot zou verweerder over een argument tegen het uitleveringsverzoek van België beschikken, met het betoog dat klager voldoende middelen had om in Nederland te kunnen blijven. Wat van deze redenering ook zij, deze kan in het midden blijven, nu klager inmiddels is uitgeleverd en weer in België gedetineerd is en er thans dus ook geen rechtvaardiging meer is om het depot onder zich te houden.

6.7 Vaststaat dat verweerder de reden voor het depot niet schriftelijk heeft vastgelegd. Gezien de gedragsrechtelijke verplichtingen van verweerder tot nauwgezetheid in financiële aangelegenheden, had dit op zijn weg gelegen.

6.8 Ook dit nalaten is tuchtrechtelijk laakbaar, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

6.9 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de Belgische advocaat van klager om tot een volledige financiële afwikkeling te komen, voor zowel het voorschot van EUR 15.000 als het depot van EUR 9.000.

6.10 Dit nalaten getuigt niet van de van een advocaat te verwachten nauwgezetheid, zorgvuldigheid en welwillendheid en is daarom tuchtrechtelijk laakbaar.

6.11 Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

6.12 Ten aanzien van dit klachtonderdeel constateert de raad dat de enige reactie van verweerder op de verzoeken van (de advocaat van) klager om financiële afwikkeling van de Nederlandse uitleveringszaak een fax van 24 januari 2012 betreft. In deze fax stelt verweerder dat het depot onder hem kan blijven, omdat hij nog een kwestie voor klager in Nederland zal behartigen. Per kerende fax heeft (de Belgische advocaat van) klager het bestaan van instructies van klager aan verweerder betwist. Desondanks heeft verweerder het depot onder zich gehouden.

6.13 Uit het feit dat verweerder, ook na de betwisting van de beweerdelijke instructies van klager, het depot onder zich heeft gehouden en overigens ter zake ook geen verweer heeft gevoerd, maakt de raad op dat de bewering van verweerder in zijn fax van 24 januari 2012 slechts een voorwendsel was om het depot niet aanstonds terug te betalen.

6.14 Bovendien is de raad van oordeel dat verweerder, op het moment dat klagers Belgische raadsman namens zijn cliënt om terugstorting verzocht, gehouden was onmiddellijk aan dit verzoek te voldoen. Het past een advocaat niet om op deze wijze (zonder recht of titel) een depot onder zich te houden.

6.15 Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Het dekenbezwaar

6.16 De raad constateert dat verweerder nooit zelf op vragen van de deken in het kader van het klachtonderzoek heeft gereageerd. Slechts de secretaresses van verweerder hebben de deken geschreven, steeds met een verzoek om uitstel voor de indiening van verweer. Dit aangekondigde verweer is nooit gekomen.

6.17 Gedragsregel 37 schrijft elke advocaat voor om bij (bijvoorbeeld) een tuchtrechtelijk onderzoek de deken aanstonds alle gevraagde inlichtingen te verstrekken. De deken kan de hem in de Advocatenwet opgedragen taken (in het kader van het tuchtrecht) immers niet naar behoren vervullen indien advocaten hun verplichtingen verzaken om de deken op diens verzoek steeds juist en volledig te informeren.

6.18 Door het uitblijven van elke inhoudelijke reactie op verzoeken van de deken handelt verweerder in strijd met dit voorschrift. Het nalaten van verweerder is tuchtrechtelijk laakbaar en het bezwaar is derhalve gegrond.

7 MAATREGEL

7.1 Uit het voorgaande volgt dat de klacht en het dekenbezwaar geheel gegrond zijn. Dat, gevoegd bij de ernst van de klacht en het bezwaar, rechtvaardigt op zich zelf een zware maatregel.

7.2 De onderhavige klacht en het dekenbezwaar staan niet op zich zelf. Er zijn immers ook klachten van andere individuele klagers, veelal vergezeld van een dekenbezwaar, welke klachten in de vandaag genomen beslissingen ook allemaal, nagenoeg geheel, gegrond zijn verklaard. De klachten zijn bekend onder de nummers 12-146A, 12-147A, 12-148A, 12-202A, 12-203A, 12-212A en 12-213A. Ook het dekenbezwaar onder nummer 12-206A is vandaag gegrond verklaard, waarbij de raad heeft vastgesteld dat verweerder herhaaldelijk de regels heeft overtreden die voor alle advocaten gelden met betrekking tot: 

- het aannemen van contante betalingen 

- het op peil houden van de vakbekwaamheid 

- het vaststellen van jaarstukken 

- het meewerken aan het wettelijk toezicht door de deken.

7.3 Daarnaast is verweerder eerder tuchtrechtelijk veroordeeld wegens het niet bijwonen van zittingen, het niet voeren van voldoende overleg met zijn cliënt, het niet verstrekken van zowel afrekeningen met betrekking tot betaalde voorschotten als gespecificeerde declaraties (zie Hof van Discipline, 26 januari 2008, nr. 4868) en voor – onder meer - slechte communicatie met zijn cliënt (zie raad van discipline Amsterdam, 11 oktober 2011, LJN YA2047).

7.4 Het beeld dat uit al deze klachten en bezwaren oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten betreffen maar passen in een patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en met betrekking tot de belangen van cliënten. Zo laat verweerder in het merendeel van de gevallen zijn honorarium contant voldoen, laat hij na facturen te verzenden, specificeert hij niet of niet tijdig zijn werkzaamheden, zijn er onverklaarbare verschillen tussen zijn administratie en afgegeven kwitanties, laat verweerder zich veelvuldig, zonder dat met de cliënt te hebben besproken, vervangen door kantoorgenoten op voor zijn cliënten belangrijke zittingen en betaalt hij ten onrechte ontvangen voorschotten niet terug. Ook heeft hij niet of nauwelijks meegewerkt aan het dekenonderzoek.

7.5 Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij één van de kernwaarden van de advocatuur, te weten integriteit, welke kernwaarde ook de financiële integriteit omvat. Door stelselmatig zonder dat daartoe een noodzaak is gebleken contante betalingen aan te nemen voor zijn honorarium en, in geval het contante bedragen betroffen van meer dan EUR 11.345 dan wel EUR 15.000, geen overleg met de deken te voeren heeft verweerder de Bruyninckx-richtlijnen en de Vafi overtreden. Daardoor heeft hij die kernwaarde wezenlijk veronachtzaamd en daarmee het aanzien van de advocatuur aangetast. Hij heeft kennelijk, door zich ter zake aan het toezicht van de deken te onttrekken, zijn eigen belangen laten prevaleren boven die van het aanzien van de beroepsgroep.

7.6 Het verweer van verweerder, voor zover aan de raad bekend door de terughoudende opstelling van verweerder en het niet verschijnen ter zitting, versterkt alleen maar deze conclusie. Verweerder weigert immers algehele en prompte verantwoording af te leggen voor door hem ontvangen contante betalingen dan wel adequaat te reageren op door cliënten (en de deken) gestelde vragen over specificaties van verrichtingen. Daarmee geeft verweerder te kennen de bezwaren van de deken en de klachten van klagers niet of amper serieus te nemen en miskent hij de verplichting om te allen tijde zijn financiële verrichtingen geheel te verantwoorden en te voldoen aan alle verzoeken om inlichtingen van de deken.

7.7 De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet  heeft geschonden, in het bijzonder de Vafi, de Verordening op de Vakbekwaamheid en de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. En juist van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van zijn cliënt bij hem in goede handen zijn. Zowel het een als het ander raakt de kern van het beroep van advocaat.

7.8 Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarnaast hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

7.9 Verweerder heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Evenmin geeft zijn gedrag aanleiding om verbetering in de toekomst te verwachten, integendeel. Het feit dat verweerder zijn plicht mee te werken aan de onderzoeken door de wettelijk  toezichthouder, de deken, structureel heeft verzaakt en het feit dat hij in de onderhavige zaak en in de klachtzaken van de andere individuele klagers zonder deugdelijke reden niet op de zitting van de raad van 18 september 2012 is verschenen, rechtvaardigt de vrees dat geen verbetering zal optreden.

7.10 De gegrond verklaarde klachten en bezwaren zijn ernstig en talrijk. Verweerder heeft diverse belangrijke regels overtreden, de belangen van zijn cliënten ernstig verwaarloosd en zich aan het wettelijk toezicht onttrokken. Dit raakt de kern van het beroep van de advocaat. De misstappen van verweerder hebben schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur van het publiek en van cliënten in het bijzonder. Verweerder heeft geen inzicht getoond in zijn fouten, heeft niet van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen geleerd en heeft niet aangetoond dat enige verbetering en wijziging in zijn opstelling is te verwachten. De raad komt dan ook tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder nog langer als advocaat de praktijk uitoefent.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

- beveelt dat deze beslissing (en de gronden waarop zij berust) nadat de beslissing onherroepelijk is geworden met vermelding van de naam van verweerder zal worden openbaar gemaakt door:

• aanplakking ervan in de advocatenkamer van het Gerechtsgebouw te Amsterdam; en door

• plaatsing op de website tuchtrecht.nl gedurende de periode van een jaar.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, H.C.M.J. Karskens, J.M. van de Laar en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2012.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl