ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3289 Raad van Discipline Amsterdam 12-207A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3289
Datum uitspraak: 24-09-2012
Datum publicatie: 25-09-2012
Zaaknummer(s): 12-207A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:  Dekenbezwaar wegens meewerken aan een frauduleuze constructie, het onjuist informeren van de rechtbank en het frustreren van het onderzoek van de Deken. Bezwaar gedeeltelijk ongegrond nu niet is komen vast te staan dat verweerder betrokken was bij het opzetten van de frauduleuze constructie. Bezwaar gedeeltelijk gegrond nu is komen vast te staan dat verweerder zijn juridische bijstand aan haar cliënt heeft gecontinueerd toen het dubieuze karakter van de constructie duidelijk was geworden, en dat hij het onderzoek van de Deken heeft getracht te frustreren. Schorsing van een jaar, waarvan een half jaar voorwaardelijk.

Beslissing van 24 september 2012

in de zaak 12-207A

naar aanleiding van het dekenbezwaar van

de deken

de deken

tegen:

De heer mr.

advocaat te Amsterdam

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 juli 2012, door de raad ontvangen op 9 juli 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam het bezwaar ter kennis van de raad gebracht in verband met het bepaalde in art. 60 ab lid 4 Advocatenwet, naar aanleiding van een eerder ingediend verzoek ex art. 60 ab Advocatenwet dat heeft geleid tot een beslissing van de Raad van 30 mei 2012 (zaak 12-102A) waarbij verweerder met onmiddellijke ingang is geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat, welke schorsing bij beslissing van het Hof van Discipline van 27 augustus 2012 is opgeheven.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 juli 2012. Aanwezig

waren de deken, een medewerkster van het bureau van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 9 juli 2012 met de stukken 1 t/m 25 zoals die zijn genoemd op de bij

die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft tot maart 2012 rechtsbijstand verleend aan X B.V., die een schoonmaakbedrijf exploiteert. X B.V. verkeerde in het voorjaar van 2011 in ernstige financiële problemen. Het voortbestaan van X B.V. was op dat moment afhankelijk van de totstandkoming van een akkoord tussen X B.V. en de belastingdienst. Daarnaast adviseerde verweerder X B.V. in andere voorkomende juridische kwesties, zoals aanbestedingen.

2.2 Mevrouw Y was als secretaresse in dienst bij X B.V. Bij een beëindigingsovereenkomst, gedateerd 1 januari 2011, doch ondertekend op een datum in mei 2011 (hierna te noemen: de beëindigingsovereenkomst), zijn X B.V. en mevrouw Y overeengekomen – voor zover thans van belang – dat zij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van 1 juni 2011 beëindigen en dat mevrouw Y tot en met mei 2011 in dienst zal blijven, zonder dat zij verplicht is werkzaamheden te verrichten. Met twee andere werknemers van X B.V. zijn soortgelijke beëindigingsovereenkomsten opgesteld. De achtergrond daarvan is geweest, zo volgt uit het  transcript van de hierna te noemen bandopname, dat aan de belastingdienst zou kunnen worden aangetoond dat het met X B.V. de goede kant op ging en dat er werd gesaneerd.

2.3 Mevrouw Y en deze twee andere werknemers zijn na 1 januari 2011 en ook na 1 juni 2011 echter gewoon voor X B.V. blijven werken. Per 1 juni 2011 zijn zij in de WW gekomen. X B.V. heeft vanaf die datum hun werkloosheidsuitkering aangevuld tot het loon dat zij voordien genoten.

2.4 Op 30 juni 2011 heeft een gesprek plaatsgehad ten kantore van X B.V. waarbij aanwezig waren verweerder, mevrouw Y, ten minste één van de twee hiervoor genoemde andere werknemers en de directeur van X B.V. Mevrouw Y heeft van dat gesprek heimelijk een geluidsopname gemaakt.

2.5 Door de deken is een transcript van deze bandopname overgelegd. Blijkens dat transcript is op die geluidsopname te horen dat mevrouw Y zegt:

"Ik heb een algemene vraag, ook voor jou van belang [volgt een naam, met wie zij een van de andere twee werknemers bedoelt, toevoeging raad]. Als ik het goed heb begrepen van [voornaam verweerder] zouden wij nog een ander contract krijgen vanaf 1 juni. We zijn nu 30 juni, het contract is nog steeds niet opgesteld. Wat is nou de bedoeling?"

2.6 Verweerder antwoordt daarop – voor zover van belang – als volgt:

"De bedoeling is wel, uiteindelijk, dat het contract er gaat komen. (…) Punt is, hoe gaan we dat vormgeven? (…) Hoe zal dat eruit gaan zien en hoe ga ik dat inkleden?"

2.7 Over dat nog op te stellen document zegt verweerder blijkens het transcript  van de geluidsopname verder:

"Het is lastig om zo'n document op te stellen waar ik dan ook helemaal niets vanaf mag weten. (…) Ik ben uiteindelijk verantwoordelijk voor het opstellen van die overeenkomst. Stel je voor dat die overeenkomst ooit eens een keer ergens boven tafel komt, dan is de vraag: wie heeft hem opgesteld? (…) Ik heb gezegd: 'Ik ga ervoor zorgen dat er wat komt.' En dat gaat er ook echt komen. Dat heb ik je een paar keer verteld al. (…) Ik zeg je nog een keer: ik zal ervoor zorgen dat iedereen wat krijgt.

2.8 Mevrouw Y verklaart niet lang daarna over de nog op te stellen overeenkomst:

"Het is toegezegd. Ik was er niet eens bij toen jij [met wie kennelijk verweerder wordt bedoeld, toevoeging raad] dat hebt uitgelegd aan de andere jongens (…) en ik heb van jou [kennelijk verweerder, raad] te horen gekregen: Je krijgt nog een andere overeenkomst erbij."

2.9 Blijkens het transcript is op de bandopname verder te horen dat verweerder aan mevrouw Y uitlegt dat de andere overeenkomst alleen relevant is als er een akkoord met de belastingdienst komt, omdat het bedrijf moet sluiten als het akkoord er niet komt. Tegen mevrouw Y zegt hij herhaaldelijk dat zij de eerste zal zijn die weet of het akkoord met de belastingdienst er komt, omdat zij de blauwe envelop met nieuws daarover zal openen. Genoemd wordt de mogelijkheid dat er geen akkoord komt met de belastingdienst. In dat geval is mevrouw Y, zo zegt verweerder tegen haar, te vroeg de WW ingegaan. Hij zegt verder tegen mevrouw Y:

"Het enige wat jij verliest, wat jij hebt opgeofferd tot nu toe, is niet je baan. Het enige wat jij tot nu toe hebt opgeofferd is één maand WW. (…). Jullie opoffering is uiteindelijk ingegaan in de cijfers, voor de prognoses om de belastingdienst ervan te overtuigen: kijk, het gaat de goede kant op, er wordt gesaneerd(…)"

2.10 Blijkens het transcript is op de bandopname voorts te horen:

"Maar als jij nog vragen zou hebben met de WW, kijk, vandaag was een bespreking om even de WW vragen ook te bespreken, [naam – raad] is gekomen met ik heb deze brief gehad, ik heb nog wat vragen, kijk ook daarvoor ben ik vandaag hier om met jullie te bespreken, nou ik ben blij dat je binnen bent gekomen want de deur was ook open, we hebben het over de WW."

2.11 X B.V. en mevrouw Y zijn nadien overeengekomen dat mevrouw Y per 1 september 2011 ook officieel weer in dienst van X B.V. zou zijn. Nadien is er een conflict ontstaan tussen de directeur van X B.V. en mevrouw Y, dat ertoe heeft geleid dat mevrouw Y op staande voet is ontslagen. Mevrouw Y heeft daarin niet berust. X B.V. heeft verweerder gevraagd haar in de arbeidszaak tegen mevrouw Y bij te staan en verweerder heeft dit toegezegd. X B.V. heeft vervolgens bij de kantonrechter ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover vereist, verzocht. De echtgenote van verweerder – die ook juriste, maar geen advocaat is – is in het inleidende verzoekschrift als gemachtigde van X B.V. vermeld. Bij de mondelinge behandeling, die op 29 november 2011 heeft plaatsgevonden, is verweerder als gemachtigde van X B.V. opgetreden.

2.12 Mevrouw Y heeft in het verweerschrift in de ontbindingsprocedure gesteld dat zij niet eerst op 1 september 2011 maar reeds veel eerder bij X B.V. in dienst is getreden. Zij heeft de hiervoor, in 2.2 en 2.3, genoemde feiten naar voren gebracht en daarvoor een groot aantal aanwijzingen, zoals e-mails en bankafschriften, in het geding gebracht. Verweerder heeft deze stellingen bij de mondelinge behandeling als valse aantijgingen afgedaan en de bewijsstukken gefingeerd genoemd.

2.13 Vervolgens heeft mevrouw Y ter zitting de hiervoor genoemde geluidsopname ter sprake gebracht. In het proces-verbaal van de zitting – dat naar aanleiding van deze zaak op verzoek van verweerder in januari 2012 door de griffier en de rechter is opgesteld op basis van de ter zitting gemaakte aantekeningen – staat vermeld dat verweerder vervolgens heeft gezegd: "Dit is ridicuul. Ik was op zich wel betrokken bij de beëindigingsovereenkomst." De kantonrechter heeft vervolgens aan mevrouw Y toestemming gegeven om een passage van vijf minuten uit de geluidsopname af te spelen ter zitting. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt hierover het volgende: "De kantonrechter deelt mee dat zij de stemmen herkent van [verweerder] en [mevrouw Y]. [Verweerder] stelt dat hij zich dit gesprek niet kan herinneren. Hij heeft geen gesprek gehad op 30 juni. Hij ontkent dat het zijn stem is die is te horen op de opname."

2.14 In de beschikking van de kantonrechter van 20 december 2011 wordt ook overwogen dat verweerder heeft verklaard dat hij zich het gesprek van de band niet kan herinneren en dat het niet zijn stem is die te horen is.

2.15 De president van de rechtbank Amsterdam heeft bij brief van 10 januari 2012 het optreden van verweerder in de ontbindingszaak bij de deken aan de orde gesteld. Op 13 januari 2012 heeft de deken verweerder aangeschreven en hem gevraagd zijn visie te geven op het bericht van de president van de rechtbank Amsterdam. Op 16 januari 2012 heeft verweerder contact opgenomen met mevrouw Y en een afspraak voor een ontmoeting met haar gemaakt. Tijdens die ontmoeting – waarbij ook de vriend van mevrouw Y aanwezig was – heeft verweerder gesproken over de geluidsopname. Mevrouw Y heeft verklaard dat zij de indruk kreeg dat verweerder wilde dat de geluidsopname niet aan de deken ter beschikking werd gesteld.

2.16 De deken heeft mevrouw Y gehoord en van dat verhoor een verslag gemaakt, dat hij aan mevrouw Y ter ondertekening heeft voorgelegd. De door mevrouw Y ondertekende verklaring de dato 8 maart 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:

"Op 27 mei heb ik een Beëindigings- en vaststellingsovereenkomst getekend. Die overeenkomst is door [X B.V.] in een ontslagprocedure bij de kantonrechter als processtuk ingebracht. [Verweerder] heeft die overeenkomst op die dag opgesteld in mijn aanwezigheid. Hij zat tegenover mij en typte zelf het document uit. Zo af en toe vroeg hij mij om bepaalde gegevens die in de overeenkomst moesten worden opgenomen. Volgens die overeenkomst zou mijn arbeidsovereenkomst worden beëindigd op 1 juni 2011 en zou ik betaald verlof krijgen vanaf 1 januari t/m mei 2011 bij wijze van ontslagvergoeding. In werkelijkheid had ik al die tijd gewoon gewerkt. In de overeenkomst staat dat die op 1 januari is ondertekend. Ik heb vervolgens in aanwezigheid van [de directeur van X B.V.] en dus op 27 mei 2011 mijn handtekening gezet. [Verweerder] zou mij nog een brief doen toekomen met daarin de werkelijk gemaakte afspraken."

2.17 Nadat verweerder aan de deken had geschreven – en met bewijsstukken had onderbouwd – dat hij op 27 mei 2011 in het buitenland was, heeft de deken mevrouw Y gevraagd of zij zich in de datum kan hebben vergist. Zij heeft geantwoord dat de bespreking eerder, mogelijk 18 of 20 mei 2011, moet hebben plaatsgevonden.

3 BEZWAAR

3.1 Verweerder wordt verweten dat hij handelt in strijd met de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet door:

a. medewerking te verlenen aan het opstellen van een beëindigingsovereenkomst die niet overeenstemt met de werkelijkheid en deze overeenkomst voor waar in het geding te brengen;

b. de rechtbank onjuist te informeren over de arbeidsverhouding met mevrouw Y;

c. voorzover actieve betrokkenheid van verweerder bij de constructie niet kan worden vastgesteld, wordt verweerder verweten zijn bijstand te hebben gecontinueerd toen het dubieuze karakter van de constructie duidelijk was geworden;

d. zijn echtgenote in de gegeven omstandigheden de arbeidszaak tegen mevrouw Y te laten behandelen waarmee verweerder geen enkele bemoeienis stelt te hebben gehad;

e. het bovenstaande te maskeren met een patroon van hele en halve onwaarheden en zodoende te trachten het dekenonderzoek te belemmeren;

f. niet te reageren op de vraag van de deken hoe de samenwerking op zijn kantoor met zijn echtgenote vorm heeft gekregen;

g. de hem opgelegde schorsing niet correct na te leven.

3.2 Ter zitting heeft de deken zijn bezwaar onder g. ingetrokken.

4 BEOORDELING

Dekenbezwaar onderdeel a

4.1 Op basis van de stukken en het ter zitting behandelde heeft de raad niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat verweerder daadwerkelijk betrokken is geweest bij het opstellen van de beëindigingsovereenkomst. Evenmin is toereikend  komen vast te staan dat hij op de hoogte was van het bestaan van de frauduleuze constructie en de rol van de beëindigingsovereenkomst daarin. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is dan ook ongegrond.

Dekenbezwaar onderdeel b

4.2 Verweerder heeft erkend dat hij in ieder geval in juni 2011 geïnformeerd raakte over de frauduleuze constructie. Eveneens is komen vast te staan dat hij tijdens de mondelinge behandeling van de ontslagzaak van mevrouw Y verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Verweerder heeft dat ter zitting erkend. Daarmee is onderdeel b van het dekenbezwaar gegrond.

Dekenbezwaar onderdeel c

4.3 Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft verweerder erkend dat hij reeds in juni 2011 bekend raakte met de frauduleuze constructie. Eveneens is komen vast te staan dat hij zijn bijstand aan zijn cliënte nadien desondanks heeft voortgezet. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dat een onjuiste beslissing was, en dat hij thans vindt dat hij zijn advisering had moeten staken. Daarmee is dit bezwaaronderdeel gegrond.

Dekenbezwaar onderdeel d

4.4 Verweerder stelt dat hij zijn echtgenote de ontslagzaak van zijn cliënt tegen mevrouw Y heeft laten behandelen en dat hij met de inhoud van de stukken tot aan de mondelinge behandeling onbekend is geweest. Verweerder is in het dekenonderzoek naar dit onderdeel en ter zitting zeer onduidelijk geweest. Zo heeft hij eerst verklaard dat de rol van zijn echtgenote bij zijn praktijk louter facilitair van aard was, terwijl hij later heeft verklaard dat zij de hele zaak heeft behandeld. De raad heeft niet kunnen vaststellen wat de rol van de echtgenote van verweerder precies is geweest. De raad acht het echter aannemelijk dat verweerder zelf een aanmerkelijke rol heeft gespeeld in de bewuste ontslagzaak. Ondanks dat verweerder volhoudt geen bemoeienis met de zaak te hebben gehad, beoordeelt de raad dit onderdeel van het dekenbezwaar als gegrond.

Dekenbezwaar onderdeel e

4.5 De deken verwijt verweerder dat verweerder de feiten heeft getracht te maskeren met hele en halve waarheden en zodoende heeft getracht het dekenonderzoek te belemmeren. De raad overweegt dat vast is komen te staan dat verweerder contact heeft opgenomen met mevrouw Y, en acht het aannemelijk dat hij heeft getracht haar te bewegen om haar verklaring te wijzigen. Voorts oordeelt de raad dat het is vast komen te staan dat, zoals hiervoor overwogen, verweerder onduidelijkheid heeft geschapen omtrent de betrokkenheid van zijn echtgenote bij de behandeling van de ontslagzaak tegen mevrouw Y. De raad acht zijn uitlatingen daaromtrent onaannemelijk. Ten slotte is de raad van oordeel dat verweerder gedurende het gehele dekenonderzoek en de behandeling van het dekenbezwaar door de raad zijn stellingen steeds aanpast aan de hand van de op dat moment beschikbare informatie. Als voorbeeld daarvan noemt de raad de aanvankelijke ontkenning van verweerder van het bestaan van het gesprek van 30 juni 2009, en de ontkenning dat zijn stem te horen was op de geluidsopname. Vervolgens heeft verweerder verklaard dat het doel van het gesprek een andere was dan het lijkt te zijn. De raad herkent hierin, en in andere verweren van verweerder een patroon van draaien en aanpassen van de feiten. De raad acht dit bezwaaronderdeel dan ook gegrond.

Dekenbezwaar onderdeel f

4.6 De raad acht het vast te staan dat verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over de rol van zijn echtgenote in zijn kantoor. Zo heeft verweerder eerst aan de deken bericht dat de rol van zijn echtgenote louter facilitair was, terwijl hij later heeft verklaard dat zij ook wel eens processtukken opstelde, of zelfs zaken zelfstandig behandelde. De raad overweegt dat verweerder aldus onvoldoende openheid heeft betracht hieromtrent in het onderzoek van de deken. De raad acht dit bezwaaronderdeel gegrond.

5 MAATREGEL

Met betrekking tot de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Ook acht de raad van belang dat verweerder ter zitting spijt heeft betuigd, althans voor zover het erkende laakbare gedragingen betreft, en dat de verweten gedragingen zich voordoen aan het begin van zijn carrière. Gelet op de ernst van de feiten die zijn komen vast te staan of door de raad aannemelijk worden bevonden, en gelet op de houding van verweerder tijdens het onderzoek, acht de raad een zware sanctie desondanks op zijn plaats. De raad acht de maatregel van een langdurige schorsing, waarvan een deel voorwaardelijk, passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart onderdeel a van het dekenbezwaar ongegrond;

- verklaart onderdelen b, c, d, e, en f van het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één jaar;

- bepaalt dat zes maanden van de schorsing niet ten uitvoer zullen worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder zich binnen twee jaar na de dag waarop deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- bepaalt dat op het onvoorwaardelijke deel van de schorsing in mindering zal worden gebracht de periode waarin verweerder op grond van de onder overweging 1.1 aangehaalde beslissing van de Raad geschorst is geweest in de uitoefening van de praktijk.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, P. Van Lingen, G.J.W. Pulles, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 september 2012.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl